Artikelen 2j en 26

125

zeven achtereenvolgende leerjaren zal omvatten, in dier voege, dat het zevende leerjaar mag ontbreken; en

20. dat ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan die school wordt afgeweken van art. 25, tweede lid, der Lager-onderwijswet 1920, met dien verstande, dat het onderwijs in de vakken, vermeld in art. 2, eerste lid, onder g, h, i en j, facultatief wordt gesteld."

Bij Koninklijk besluit van 19 December 1930, n°. 42, werd aan Burgemeester en Wethouders van 's Gravenhage, tot wederopzegging vergunning verleend,

„dat ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan:

a. de met ingang van 15 April 1930 geopende openbare buitenschool aan de Doornikschestraat n°. 8;

b. de met ingang van 1 Juni 1930 geopende openbare openluchtschool aan den Leyweg, te Loosduinen; en

c. de openbare lagere school (Dr. Moutonschool) aan den Winterweg n°. 6, alle in die gemeente,

wordt afgeweken van artikel 25, tweede lid, en in verband daarmede van art. 2, eerste lid, en art. 3, tweede lid, der Lager-onderwijswet 1920, voor zoover betreft de verplichting, dat het leerplan moet aangeven de verdeeling van de leerstof over de klassen, de aanwijzing van het aantal uren, dat besteed zal worden aan elk vak afzonderlijk, alsmede het aantal leerjaren voor elk vak en de verdeeling van de leerstof over de verschillende leerjaren."

GODSDIENSTONDERWIJS AAN DE LEERLINGEN VAN OPENBARE SCHOLEN.

ARTIKEL 26.

Bij de regeling der schooltijden der openbare scholen wordt, volgens art. 26 der wet, door het vrij geven van uitdrukkelijk in de regeling genoemde uren gezorgd, dat de schoolgaande kinderen in de schoollokalen of elders godsdienstonderwijs van de godsdienstleeraren kunnen genieten. De voor het godsdienstonderwijs bestemde uren vallen binnen de schooltijden en worden voor elke school vastgesteld in overeenstemming met den door de kerkelijke gemeente of de plaatselijke kerk voor die school aangewezen godsdienstleeraar, of met die kerkelijke gemeente of plaatselijke kerk zelve, welke den godsdienstleeraar voor dit doel aanwijst. Voor dit godsdienstonderwijs worden, onder door Burgemeester en Wethouders na overleg met den inspecteur van het Lager onderwijs, te stellen voorwaarden, de schoollokalen zoonoodig verwarmd en verlicht, kosteloos ter beschikking gesteld.

Voor de toepassing dezer bepalingen worden met kerkelijke gemeenten gelijkgesteld vereenigingen, welke zich met het geven van godsdienstonderwijs aan schoolgaande kinderen belasten en dit ter kennis van het Gemeentebestuur hebben gebracht, mits deze vereenigingen voldoen aan bepaalde, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen eischen. Geschillen over het vrijgeven en beschikbaar stellen worden door den Afinister, den Onderwijsraad gehoord, beslecht.