J)e, aanleg van de JCapellerl.aan

te Roermond. A° 1730.

(MET KAART.)

De Roer is ten allen tijde een wispelturig riviertje geweest. In gewone tijden stil haren grilligen weg door beemden en akkerlanden nemende, vliet de Roer kalm door haar diep ingegraven bed. Maar valt er aan den bovenloop wat veel regen, smelt de sneeuw daar wat spoedig weg, dan zwelt de Roer aan tot een onstuimigen vloed, die de landen overstroomt, dijken verbreekt, wielen en gaten slaat. Dan beproeft ze ook haar reuzenkrachten op boomen en bruggen en brengt vreeze in de dorpen, als in den winter het ijs in schotsen opgestapeld de muren der huizen beukt en rameid.

Ook onze voorvaderen hadden met hare buitensporigheden te doen. In 1730 toch had ze bij Roermond het Schoor buiten de Zwartbroeker poort, waarlangs de weg naar O. l. Vr. in 't Zand liep, geheel uitgespoeld, terwijl ook vele landerijen in de rivier verdwenen waren. De toestand was in 1730 zoodanig geworden, dat de passage gevaarlijk was. Scholtis en Magistraat der stad Roermond besloten aan dien onhoudbaren toestand een einde te maken door den weg te verleggen en met batten en oeverwerken de nadeelige kracht der Roer te breidelen.

Bij reces van 6 Februari 1730 werd de landmeter Coolen belast met 't maken van een ontwerp-begrooting van het in te nemen land, van de beschoeiing der Roer en der te verkoopen overhoeken van andere wegen.

Met het verleggen van dien weg had men toch nog een ander doel! De Maasnielder poort, die lag ter plaatse, waar nu het stationsterrein zich uitstrekt, was jaren lang gesloten geweest. De Keulsche en Guliksche heerbanen, die op die poort uitliepen, waren weinig gebruikt en daarom door de aangrenzende eigenaren versmald en gedeeltelijk in gebruik genomen. Men wilde nu deze beide heerbanen bij de Kapel