ACHTERHOEKSCHE MENSCHEN IN AMERIKA.

385

medelijdende vrouw geweest en nu gaf ze zich geheel aan haar medemenschen. Ze bezocht de armen en zieken en waar ze kwam, bracht ze hulp en troost. Op zekeren dag kwam ze thuis en toen deed ze mij het voorstel, om een arm kind tot ons te nemen.

Het was een droeve geschiedenis. Een timmerman-aannemer uit Friesland was naar Amerika gekomen. In zijn geboorteland was het slecht in die dagen en ook in zijn vak was het zeer slap. Toen besloot hij zijn geluk in Amerika te beproeven. Voorloopig trok hij er alleen naar toe, om te zien, hoe het gaan zou. En het ging naar wensch. Hij kwam in Grand Rapids in een tijd, dat de stad zich voortdurend uitbreidde en een flink, energiek man als hij vond er werk genoeg. De toekomst was vol beloften. Hij schreef aan zijn vrouw, dat ze komen mocht met de kinderen en betaalde den overtocht voor de zijnen. Terwijl zij vol hoop met haar kleintjes — een zestal — de reis ondernam, werd de vader op eenmaal zwaar ziek. De Amerikaansche winter is streng en zijn gestel was zwak. Toen zij op den oceaan de haven naderde, stierf hij eenzaam in het stadsziekenhuis. In Castle Garden, het tehuis voor aankomende landverhuizers te New-York, zou de predikant, die daar het bestuur heeft, haar de jobstijding overbrengen. Daar kwam ze, een bleeke afgetobde vrouw, met haar zestal schamele kleintjes, het jongste op moeders arm. Wat een moeilijke taak voor den predikant! Hij begon haar zachtkens voor te bereiden met de mededeeling, dat haar man ernstig ziek was. Ze zag hem aan met strak, traanloos gelaat, als eene, die door smart versteend is. „Zeg me de waarheid maar," zei ze, „ik weet het al: hij is dood. Onderweg kreeg ik opeens, na dagen van angstig voorgevoel, de zekerheid, dat ik hem niet meer zien zou. Mijn voorgevoel bedriegt me nooit."

Wat zou ze? De overtocht naar Michigan was betaald. Geld, om naar 't vaderland terug te keeren, had ze niet. En wat zou het ook baten ? Zoowel in Friesland als in Amerika zouden armoe en kommer haar deel zijn. Misschien was het nog beter, in het vreemde land armoe te lijden dan ginds, waar iedereen haar kende van beter dagen. Van beklag leeft men niet. Vooruit dus, de spoorreis naar Grand Rapids aanvaard, 't Was koud, bitter koud en de coupé der laagste klasse niet verwarmd. Het jongste kind, een zwak bloedje van nog geen jaar, was al ziek bij de aankomst en het werd in den trein erger, 't Stumpertje gloeide van de koorts en rochelde in zijn borstje. Longontsteking wellicht. De moeder hield het onder haar mantel en drukte het tegen zich aan. O, die bange nacht met het hijgende, kreunende wicht op haar schoot! Toen het droevig morgenlicht door dikbevroren ruiten scheen, was broertje gestorven. Ze bleef het lijkje onder haar mantel verbergen gedurende den verderen tocht. Ze wist wel, dat het niet mocht; het lijkje zou gekist moeten worden, maar ze'kon er niet van scheiden.