REVUE DER TIJDSCHRIFTEN.

NEDERLAND.

v.',Leni hfel aardig schetsje van een jong huwelijk voor het eerste kind en mét liet eerste kind'is iZl * , ec,htPaar Simons-Mees. In dramavorm, twee tafreelen. „Ouders" heet het. m.. J" M- Brouwer Anchér deelt een en ander van tV6-' , bedelal'ij in vroeger eeuwen, vooral an typische zestiende-eeuwsche verordeningen V oeaelarij en vermakelijk oud-bedelaarsbedrog.

Omtrent het jaar 1536, verhaalt hij, ging van aeur tot deur een bedelaar, stom, zwak en zoo ellendig, dat hij het diepste medelijden bij de menschen opwekte. Des Zondags kon men 'hem steeds voor een kerkdeur vinden, liggende op stroo en allerlei onverstaanbare klanken stamelende, terwijl hij, om de aandacht nog meer te trekken, met de eene hand een bel roerde. Op deze wijze Haalde hij 0p zoo'n Zon- of Feestdag vaak 5, 6 of « Ducaten op. Dit spel had hij reeds geruimen 'lid gespeeld, toen eindelijk bij een Gerechtsdienaar een kwaad vermoeden ontstond. Hij beschouwde den bedelaar wat nauwkeuriger en waagde het eindelijk een der vuile doeken, waarmede hij zijn ledematen omzwagteld had, om zich den schijn te geven aan een hevige huidziekte te lijdén, ju te trekken en bevond toen, dat de huid' volkomen gaaf en gezond was. Nauwelijks zag de Bedrieger zich ontmaskerd of hij vergat zijn lamneid en geheel zijn rol en zette het op een loopen. ne vlucht mislukte echter en weldra zag hij zich voor de Schepenbank gebracht. Hier kwam hij spoedig tot volle bekentenis en verzweeg ook niet ne middelen, die hij aanwendde, om zich een zoo miserabel aanschijn te geven. Daartoe gebruikte ni] een pap van roggemeel, die hij op al zijn leden, 7-ijn hoofd, beenen, voeten, borst en schoudeis smeerde. Daarover wond hij gescheurde linnen '•oeken, nam vervolgens een brandende kaars en een pijp zwavel, die hij in de vlam liet smelten en hier en daar op de windsels deed druppelen, nierdoor verkreeg hij plekken, die, met het bloed van een duif of jong hoen besprenkeld, het aanzien hadden alsof zij ontstaan waren door het ocht uit fel ontstoken wonden. De straf hem voor deze snoode bedriegerij opgelegd, mag wer11 + al gematigd genoemd worden. Men

gelaste hem zich opnieuw op de verhaalde wijze toe te takelen, waarna hij op het schavot gebracht werd. Daar trok de Beul hem de windsels af, zoodat het der saamgeschoold e menigte duidelijk werd van welk een aartsbedrieger zij de dupe Was geweest, en voorts werd hij met twaalf roeden streng gegeeseld, tot dat het bloed hem langs

rug en schouders stroomde en op straffe van de galg voor eeuwig buiten delandpalen verbannen.

En ook dit gedicht is wel aardig:

DE KLAGENDE BEEDELAAR

sijn Afscheid nemende van Amsterdam, en sijn Fortuin op een ander plaats soekende; benevens Troost en Raadgeving aan sijn oude Herbergiers en goede Bekenden.

Vaarwel! o Gysbrechts Erf! ach! ik moet u nu

[verlaten,

Daar ik mij voel geprangt naar d'inhoud der

[Placcaten

Afstand te doen van mijn gemakkelyk beroep; Wat schrik bevangt myn hart! 'k zie Gragt en

[Straat, en Stoep Ontbloot en schoon geveegt; geen van mijn lot-

[genooten

Verstout zig nu niet meer by kleinen of by groot en Zyn dagelyks Interest te vraagen, ieder vlucht: Ik zie blinde Jaap en Kees, alreeds op dit gerucht De Poort vast naderen, gevolgd van gantsche

[drommen.

Die op dit nieuw Placcaat afgryslyk vloeken,

[grommen

En preutlen, wyl hun winst nu gantsch in duifgen legt.

Mie Snuifneus en Piet Pruim, Hein Kruk en lamme

[Brecht

Zyn razend dol van spyt! Hoe zal het Lubbert

[stellen,

Die, vlammende op den buit, als by ons dien zag

[tellen,

Ons toeriep: Ha! Sinjeurs en Dames, nu een Slok Tot sterking van uw Hart! Hoe menig lekkere brok Zal Anna Smul ontgaan, ja Roel de Neus zyn

[kaaken

Die zullen thans niet meer na lekkere kluifjes

[haaken.

De goede Lulla trekt vast met 't Trompet voor uil, Terwijl Phlip in de bak den noblen train besluit, Daar gaat de gantsche zwerm al vast ter Poort

[uittreden,

Ik volg hun op myn beurt, hoewel met trage

[schreeden.

De scheele Hospes op 't vermaarde Fransche Pat En Leena in de Hoek; Jan Kin, Truy Dribbelgal, Vermaarde Herbergiers, en Hospitaa's die kermen: „Wie zal, (dus roepen zij), wie zal zig nu ontfermen, „En onzen lekkeren drank, ons koffy, carbonaad, Verorberen, daar ons nu ons gantsch bestaan

[ontgaat'?

Gedult, Sinjeurs! gedult; Vriendinnen laat u raden