— 82 —

en het land van Cuijk, dat Sybe Jordens, zoon van Johan, de tienden van Oirlo weer teruggegeven had en dat hij ze aan de Reguliere Kanunniken van Roermond met 't Hieronymusklooster overdroeg. Het moet voor de Oirloschen ook wel vervelend geweest zijn, dat zij een tiende hunner vruchten af moesten staan aan vreemden, die ze niet kenden. Maar dat bestond overal zoo. Gelukkig is die tiendrommel afgeschaft, echter pas in onze dagen.

De Oelderschen moesten toch ook al behoorlijk bijdragen in de landskosten, die op het ambt Kessel gelegd werden, 't Was altijd maar: Symen betaal.

't Was in 1574 wel niet veel, 7 gulden, maar het geld was raar. Geijsteren gaf S gulden, Tienray 2, Meerlo 7, Blitterswijk 6, Broekhuijsen 6, Oijen 2, Lottum 9 en Grubbenvorst 15 gulden. Maar kort daarop kwamen de groote oorlogen en vocht men vooral in Limburg om de heerschappij der Nederlanden. En dat waren slechte jaren voor buitengemeenten als Oirlo.

In de registers der Placita absentiae van 1400 wordt Oirlo al vermeld als ecclesia matricularia; in 1485 was rector D. Joannes de Meerop, die daar echter niet verbleef. Ook in 1558 wordt het genoemd.

De visitaties of onderzoeksberichten der parochie van 17 Oct. 1668 geven meer licht. De kerk was gewijd aan de heilige Gertrudis, evenals die van Lottum. Begever der pastoorsplaats was de heer van Geijsteren, Vincent van Schellart.

De groote tienden werden door den pastoor van Geijsteren en het Roermondsche kapittel ingebeurd. Het hoogaltaar werd gewijd en aan den Evangeliekant werd een zilveren monstrans met koperen voet bewaard.

Er was toen geen Godslamp: Pastoor was Cornelis Janssens, van Blerick. Er was één Mis 's maands gesticht door een priester van Hegelsum. Het pastoreelhuis met tuin lag op het kerkhof en er waren 200 communicanten. De doopvont had een metalen deksel. Het doopboek is in 1612 begonnen. De kerk- en armmeesters werden door den pastoor benoemd.