— 113 —

Wanneer de jonge reuzen nu 's avonds van hun werk kwamen zaten hun klompen nog vol maasklei, deze streken ze hier op hun schoppen er van af. Aldus ontstond de Weverlosche berg.

Maar een zonderling toeval was 't, dat toen de reuzen uit de Peel getrokken waren, de kleine Auvermenkes den berg als hun woonplaats kozen, er hun schatten brachten en er in woonden, diep in hun „eerd" of krocht.

Zij hielpen 's nachts de menschen, die niet goed vooruit konden, hun werk af maken, mits ze maar wat pap en melk klaar vonden staan.

Hannes kwam kort bij den Weverloschen of Weverschen berg en hoorde hulp roepen ; het klonk als het geklaag van een kind. Hij liep er heen en zag een oud klein dwergje met langen baard, die met een hitje op een kar een zak vervoerde; de as van zijn wagentje was gebroken. Hij kon niet vooruit.

Het ventje vroeg Hannes het zakje op te nemen en dit naar den berg voor de kleine deur te dragen. Hannes nam den zak op zijn flinke schouders, droeg hem weg en zette hem voor 't poortje neer, dat hij er vroeger nooit gezien had. Toen spande hij 't paardje uit en trok het wagentje zoo goed en zoo kwaad als 't ging half dragende en sleepende verder, achter het ventje aan.

Het ventje zag het zwoegen van Hannes, vroeg hem waar hij woonde, gaf hem ten dank een klein ivoren stokje, met den raad dit goed te bewaren. Als hij hun noodig had of in nood mocht komen, moest hij weer naar den berg komen, met het stokje driemaal op den grond slaan, dan zou hij zeker hulp krijgen.

Hij kwam wat later dan gewoonlijk thuis en vertelde eerlijk zijn wedervaren ; maar men geloofde, dat hij allen wat voor 't lapje hield.

Maar een paar dagen later, stonden op de door vader secuur gesloten deel 's morgens een nieuwe wan, een mooie blinkende zeis, een dito korenzicht, een spade, een heizicht een riek en een gaffel, een heele verzameling. Hannes wist