wat wint men, als men vroeg opstaat. 331

wat wint men, als men vroeg opstaat?

Kosroes nushirvan had zijn lieffte op deze wereld , zijn volk en zijnen zoon, aan de zorg van den wijzen buzurgus toebetrouwd, en dezen zoowel tot eerften Vizier, als ook tot eerden Leermeester van de Perziaanfche troonerfgenamen benoemd. De jonge Prins ftond gaarne laat op, en dit, naar het hem ïfi het eerst toefcheen, flechts weinig beteekenend gebrek, mishaagde den ftrengen en ernftigeh buzurgus zeer.

„ Vrees de traagheid, zoon van den grootften Mo„ narch!" zeide hij eens tot zijnen kvveekeling; „ vrees „ deze ondeugd, die even gevaarlijk als moeijelijk te „ overwinnen is. Wat men voor den flaap inruimt, is „ voor de bezigheden, zelfs voor het genoegen verlo„ ren. Ieder noodelooze flaap is diefftal aan het leven, „ en de hemel heeft ons dit evenwel flechts zeer fchraal „ toegemeten."

Ongelukkiger wijze bleven dergelijke verftandige vermaningen zonder uitwerking. Om den Perziaanfchen Prins op te wekken , moest Perzie's eerfte Vizier eiken dag des morgens in eigen perfoon komen, en hem met geweld van zijne legerftede halen.

Dat deze gewelddadige ftorenis den Prins niet zeer kon behagen, laat zich gemakkelijk denken; maar zeker laat zich het middel moeijelijk raden, waarvan de Prins zich bediende, om daarvan bevrijd te worden.

Hij beval eenigen zijner bedienden, om zich aan het achterfte gedeelte van eenen hof te verbergen, over welken de' Vizier gaan moest, als hij des morgens tot hem kwam, hem aldaar wél vermomd op te wachten, en, zooveel in hun vermogen was, uit te plunderen._

Nimmer werd welligt eene goede daad beter ten uitvoer gebragt, dan deze Hechte. De Vizier werd bij het aanbreken van den morgen zoo geheel uitgeplunderd, dat hij, toen hij voor het bed van zijnen kwee» keling verfcheen, niets meer had, dan dat men hebben moet, om niet geheel naakt te zijn. Toen hij den

Prins