Amstenrade.

ud is het kasteel van Amstenrade niet. Al telt het honderdvijftig jaar, dat is geen ouderdom voor een kasteel. Daar denk je een paar honderd jaren meer bij.

Een oud kasteel kijkt je min of meer grimmig aan. 't Zit in zijn grachten, in zijn muren, de torens staan als reuzenschildwachten op de flanken, en tallooze schietgaten loeren naar buiten. Uitdagend roept het je toe: Kom er eens in als je durft!

Daar niets van bij het kasteel van Amstenrade. Het ligt daar zoo schoon in zijn omgeving van groen, de zon glinstert en lacht op de vensterramen, het hek staat wijd open. Komt en ziet, hoe schoon het hier is, zoo noodigt het uit.

Ja, 't is nog schoon, al zijn honderd vijftig jaren er niet over heen gegaan zonder sporen achter te laten.

Toen het gebouwd werd, maakte Amstenrade en een groot stuk van Limburg deel uit van de Oostenrijksche Nederlanden : den Spaanschen tijd heeft het niet gekend.

Toen was het kasteel het middelpunt van het graafschap Amstenrade, dat bestond uit de dorpen Amstenrade, Oirsbeek met Doenrade, Bingelrade, Merkelbeek, Jabeek, Schinveld en Brunssum. Het kleine graafschap telde twee schepenbanken : de bank Oirsbeek en de bank Brunssum. Die banken waren blijven bestaan van vóór den Spaanschen oorlog, toen geen graafschap Amstenrade bestond, toen Oirsbeek