604

socratische gesprekken.

prijst men hen; wanneer zij verkeerde denkbeelden vormen,helpt men ben te üègt. Het is door op zijn pas en met zachtheid gegeven' raad, dat men hun verfijnd verlicht en verfterkt.

E. Komt'het u niet voor, socrates! dat zelfs hunfchoonen?' dikwij's huune misdagen moest doen ver-

S. Voorzeker, men wordt door eene opregte belijdenis ontwapend; men vergeeft alles aan de opregtheid; en de gulhartigheid, die elkeen' wel daat , drekt der jeugd vooral ten fieraad.

E. Waarom dit, socrates? i jC-ia-* IS daarom> dewijl men verwacht, in dien leertijd de eenvoudige en nog niet door de kunstgrepen vervalscnte natuur te ontdekken, en dewijl het die leeftijd is, waarin jonge lieden het meest goeden raad noodig hebben, gevoelt men, dat men hun geenen goeden raad geven kan, wanneer men niet weet al wat in hen omgaat.

E. Het is dus om die reden, dat zeker Wijsgeer eens tot een Jonkman zeide: Spreek, opdat ik u zie.

a i £n {een Z0U wel doen,.met dezen raad zijn voordeel te doen ; de ontveinzing is als eene mom, welke men voor het gezigt draagt met oogmerk om onbekend te blijven ; op dien voet zou de menfchelijke zamenleving met anders dan een zamenweeffel van bedrog uitmaken. Indien wij de een met den anderen vertrouwelijk leven willen, laat ons alsdan de mom voor de tooneelfpelers overlaten en ons zeiven onder onze natuurlijke trekken vertoonen.

iets over de nadeelen en onheilen , die de minnen stichten; hare bedriegerijen , en het kostbaar onderhoud derzelve.

Wanneer de moeder buiten daat is, om het kind aan hare borden te voeden, cf vooral indien 'zij is overleden, vereischt de noodzakelijkheid, het kind aan eene minne toe te vertrouwen. Eene jonge lterke

boe-