socratische gesprekken. 64$

dat gewigtiger zaken er door lijden. Wanneer men deze onderfcheiding niet reeds in zijne jeugd weet te maken, vrees ik dat men het nimmer doen zal.

M. Gij bouwt gewis uw ftelfel op een algemeen grond» beginfel? ,

S. Ongetwijfeld. Vooreerst op het grondbeginfel, het. welk evagoras zoo even opgegeven heeft, te weten, dat de mensch, niet bekwaam zijnde alles te omvatten, het te vreezen is, dat, wanneer hij zich met geringe zaken ophoudt, de gewigtïge dan geheel zullen uit het oog verloren worden: maar er is nog een zeer gewigtig grondbeginfel, hetwelk men nimmer uit het oog verliezen moet. M. Welk is dit?

S. Dit grondbeginfel is, dat men iedere zaak op deszelfs regten prijs Hellen moet, door den graad onzer achting voor dezelve naar derzelver juiste waarde af te metfm.

M. Niets is billijker dan dit, en ik geloof niet, dat iemand dit zal betwisten.

S. Men betwist dit niet, maar men vergeet het, en dit vergeten is de bron van genoegzaam al de menfchelijke dwaasheden. Hierdoor verdooit men de goede orde, men raakt gehecht aan kleinigheden, en verzuimt gewigtige zaken; men let meer op het bijkomende dan op het wezen der zaak. Deze verkeerdheid is onder de menfehen zeer gewoon , en welligt meer eigen aan onze befchaaf'c eeuw, dan aan eenige andere,

E. Hoe zoo, socrates? want men is gewoon u voorbeelden te hooren aanvoeren; dit is de u eigen wijze van onderrigteu.

S. Het zal ons aan geene voorbeelden ontbreken. Let eens op de lieden van de groote wereld; wanneer er van Godsdienflige zaken, van de ph'gten van het gemeene leven, van het burgerlijke beduur, van nutti.e weteufchappen , gefproken wordt, loopen zij er luchtig over henen, en behandelen dezelve op eenen losfen voet en op een'onoplettenden en kortswijligen toon: het ver» fcheelt hun weinig, hoe men over zulke zaken denke. Maar wanneer men niet juist van hun gevoelen is omtrent den laatden fmaak in de kleeding; wanneer men de nieuwe tafelgeregten niet weet te noemen; wanneer men niet wel daagt in beuzelingen, en den heeifchenden fmaak voor kleinigheden niet opvolgt, dan is het bedist, dat men een zot is: er wordt over dergelijke beu» Ss 2 ze-