DE KLEINE JAKOB IN ZIJNE STUDEERKAMER. 4*7

Wij willen hier, tot een proefje, het navolgende affchrijven. na te voren aangemerkt te hebben, dat de zes 'Plaatjes, op elk van welke twee onderfcneidene afbeeldfelries aangetroffen worden, bevallig, de Versjes goed 'en cle Logogrijph en Charade aardig zijn; terwijl de fpelüng, over het geheel genomen, zuiver iS.

L I Z I M O N

BIJ 'T GRAF VAN ZIJN' ZOON.

Hier rust het overfchot van mijn liefwaardig kind, Mijn zoon, mijn jonge boezemvrind, Die, in zijn 7estienjarig leven, Beftendig blijken heeft gegeven, Dat hij zijn' jeugd Gewijd had aan de reine deugd. Voorbeeldloos was zijn lust tot leeren. |Vooit hoorde men hem iets begeeren

Dan wetenfchap en kunst. Die leerzaam was deelde in zijn gunst, Terwijl hij hartlijk dien beklaagde, Dien wetenfchap noch kunst behaagde, Zijn oudermin was als een vuur In hem ontfioken door natuur, Ter loutering van zijne daden. Verleiding kon zijn' ziel niet fchaden. Hij hield beftendig 't oog gerigt Naar Gods bevelen, naar zijn' phgt. 'k Hoorde, op het ziekbed :'eêrseflagen,__ Hem ieder troosten. O! hoe hartlijk zeide hij: sAch moeder! maakt de dood een einde aan's vaders dagen, ' „ Gij vindt een ander man in mij;

„ Ta, moecier-licf, 'k zal voor u werken; ', Mijn liefde zal mijn jeugd verfterken."

O heilig graf van 't edelst kind! Wanneer ik mij bij. u bevind, Genipt het vaderh rt een onwaardeerbren zegen: Want waarin, waarin toch kan grooter zijn gelegen, Dan in 't herdenken van mijn f:<edrik's liefde en deugd. 'T Zegt inij, dat zijne ziel nu reeds de hemelvreugd Geniet; dat hij mij wacht , daar boven, In 't eeuwig paradijs, om met hem God te looven. JaC ) dierbaar kind ik kom; mijn dagwerk is haast af. ligt'kwam ik reeds voor 't laatst bij uw mij heilig graf.

JA'