548 J. MESSCHERT VAN VOLLENHOVEN,

lukkjg de verdeeling der H. Schriften in Hoofdftukkeii en Verzen hier en daar is uitgevallen.

Een woord, in Jakobs huis gezonden door den Heer, Valt in het Rijk van Isrel neêr.

Ras vvorden zij 't gewaar, en (laan het huiv'rig gad;

(Het volk van Efraïm en van Samaria)

Zij, die dus fpreken, hoog van hart, en trotsch van zin: ,, De tichellteenen Horten in, „ Wij zullen fteen uit rots doen houwen, „ En dus de huizen weêr herbouwen,„ De wilde vijgeboomen roeijen „ En ceders in hun plaats doen groeijen."

Want Rezins vijand zal Jehova Zebaoth Ook tegen Efraïm in 't harnas jagen, En zij, die Syriê'n belagen, Zijn ook beftemd door onzen God, Om Isrel ftraffen te doen dragen.

Van voren zullen zij het Syrisch Rijk terftond;

Daarna van achteren het land der Filiftijnen, En eindelijk ook Isrels grond, . Met vollen mond,

Verflinden, en zijn' trots en weelde doen verdwijnen;

Doch door dit al is nog »Gods gramfchap niet verzacht» Zijn arm blijft uitgeftrekt ter ftraf van 't boos genacht.'

ö Neen, dit volk wil zich niet keeren Tot Hem, die t door kastijding tracht te leeren,

Het vraagt niet naar den Heer der heeren.

Dies velt Jehova Zebaoth

Uit Isrel hoofd en Maart; Hij knot, Ten zelfden ftond, wanneer Hij 't zal verkiezen

De dadeltakken en de biezen.

(Het hoofd is de Oude, en die aanzienlijk heet; De Haart de leugen leerende Profeet.) Gewis, zij die dit volk geleiden, . Bedriegen 't en verfpreiden

Een vnlfche leer, een fchaadlijk woord; Verderf wacht elk, die naar hen hoort. Dies zal de Heer hunn' jongelingen 'Niet meer met zijne gun'st omringen, 1 Hun weéuw en wees uit medelijden Niet meer verblijden, De Heer zal jeugd en grijze haren Niet langer fparen,

Want