es

BESCHRIJVING VAN JAVA.

zetheid en Godsdienstigheid uitgeoefend worden, dan onder de Javanen. „ Het is niet genoeg," dus luiden hunne initellingen, „ dat iemand zijnen gast goed eten J} voorzet; hij is hem meer verpligt te geven; hij moet , hem ook op eene minzame toefpraak en behandeling ", onthalen, en laten hem met een vrolijk hart de hem ' toegediende verfrisfching genieten."

Het kaauwen van betelbladen, van arékanoten, van tabak, en van gambir is gemeen onder alle volksklasfeu. Dé geringde arbeider zoekt ten minde wat tabak te genieten. Meer nadeel evenwel daat het anders over het^ geheel niet onmatige volk van Java welligt te duchten van eenen onder hen beminden ltcrken drank, dien zij uit rijst bereiden; terwijl de ontzenuwing en het zedebederf, dat het doorgaand gebruik van opium onder hen veroorzaakt, zélfs niet fchijnt gekeerd te worden door de verachtende blikken, welke de Javanen zelve laten vallen op den zeer onmatigen gebruiker van deze gevaarlijke bedwelming.

De landbouw, en vooral de rijstteelt is de hoofdfteun van het bedaan der Javanen, en houdt er waarfchijnlijk, drie en een half of vier perfonen bezig tegen één', die zijne handen tot ander werk gebruikt, of eenigen dienst of ambt waarneemt. Van de voortbrengfels van Java's landbouw hangt zoowel het overig inkomen van den fouverein af, als de bezolding van geestelijke en van wereldlijke ambtenaars, en de verdiende van den handwerksman. Behalve zes tot acht duizend tonnen rijst, door de Nederlanders in vele jaren van dit eiland naar de Kaap de Goede Hoop, en naar elders uitgevoerd, voorzien zich hier ook de naburige groote eilanden jaarlijks met eene aanmerkelijke hoeveelheid yan dat graangewas. En evenwel is, gelijk wij reeds gezegd hebben, verre weg het grootfte gedeelte van Java volkomen woest of in eenen Hechten daat van bebouwing. De (remakkelijkheid, waarmede de grond liet noodigde geeft, zal hier, als ook wel elders hebhen bijgedragen tot het achterblijven van aanmerkelijke •verbeteringen in deszelfs behandeling. De rijst geeft niet zelden eenen dertig, — veertig, — ja vijftigyoudigen oogst, en een k;iti of een en een vierde pond rijst kost in gewone jaren nog geen' Engelfchen penning. _

Een paar buffels of osfen zijn, nevens eenige weinige eenvoudige werktuigen, alles wat de Javaanfche boer