NATHANAëL. 6l<>

Hii zelf ging in het dal rond, en zag, hoe hij iets goéds konde doen. Hij hielp den armen flje «ut houwen, opdat dezelve voor hem eene fchuilplaats te, koude des winters ware, en boomen p antaj tot fchaduw en beveiliging in de zomerhitte, ook eer# hij hem den akker vlijtig te bearbeiden, zoodat de. zelve rijkelijk vruchten voottbragt. Waar hij een moe. S vond, daar trad hij naar toe, werd ontevreden en fplak: , Niet alzoo^ opdat ^ et e lucht voor ons niet meer vergiftige!,. E ^ gelde het onvruchtbare moeras, zoodat het kruiden droeg voor het vee, en koren ten nutte der men-

fCZoo ook waar hii een woest veld of eene onvruchtbare heide vond, daar ftond hu fttl en fprak: ,, Zie! hoe het verlaten land treurt, en naar menfchenhanden en hulp verlangt." ., on

Dan maakte hij zich op, en plantte en zaaide, en alles gelukte hem wél. Want nathanacl was vroom en bezat een kinderlijk hart. Daarom gelukte hem elk werk, en het land was hem onderdanig, en gehoorzaam-

^Als^de lente naderde, dan zongen de nachtegalen en marlen in de boscbjes , welke zijne hand geplant had, "en bouwden in dezelve hunne nesten, en vrolijke leeuwerikken zweefden boven de korenakkers, wel. ke voorheen onvruchtbare moerasfen, en de woningen van* hagedisfen en flangen geweest waren.

Doch de menfchen prezen en loofden NATHANAëL, dewijl zij nut en vermaak trokken van zijne werken. Maar ziin o-evoelen bleef voor hen verborgen, en flechts weilgln doorgrondden den (tillen geest van

NATHANAëL. . , . p ,,„i|:|,.

Want het eigenbelang ontwaart niet het Goddelijke dat in het verborgene in eene kinderlijke geftalte verfchijnt.

Er kwam een oorlog in het land, want de volken van het westen kwamen opgetrokken als de iprinkhanen, om Israël, dat van het goede was afgeweken, te (haffen; ook kwamen zij in het dal van b-ahiea,

Toen trad de Engel, die om de bloemen en ftruiken zweeft, en aan dezelven in den (lillen nacht den dauw * ne-