ffi7Ó LAND-EN VOLKSKUND. BERIGTEN VAN ZENDELINGEN,

befchroomd, om uit hunne tenten te komen; maar na het ontvangen van eenige kleine gefchenken , werden zij zeer fpraakzaam, en gingen met hunne gasten rond, die zij evenwel aangaap.en en betastten alsof zij eene vreemde foort van dieren zagen. Hoe veel hebben niet reeds de Eskimo's, welke eenig verkeer met Europeer» genoten hebben, boven deze hunne ten hooglte arme en ellendige medebroeders vooruit.

Eene zeer gefchikte plaats tot woning van zendelin» gen deed zich, bii het opvaren van de rivier voor, aan onze tot liet onderzoek van zoodanige plaatfen verpligte reizigers. Trapswijze oploopende en meest met lorkeuhout bedekte heuvels omringen hier eene ruime waterkom, en men gaf aan deze ftreek den naam van Petgrimsrust.,

Broeder kmoch ging nog verder landwaarts in, en zag, van eenen heuvel, over eene groots vlakte met andere kieine heuvels en eenige waterplasfen, die vol van wilde ganzen waren. Het houtgewas, dat hier groeit, is niet dikker, dan 8 duimen, en het zijn meest pijn- en lorkenboomen. Allerwegen ontdekte hij fporen van rendieren; en in de bosfehen vond men veel klaver, zuring en andere Europefche gewasfen," De bosfehen zelve waren niet af te zien.

De bekeerde Eskimo's, die tot het reisgezelfchap van onze zendelingen behoorden, deden, en hier, en elders, hun best, om het Christendom aan hunne Heidenfche ïandgenooten aannemelijk te maken, Stil en opmerk' zaam woonden deze, op den 30 Augustus, de Godsdienftige voordragt van ' broeder KOHLMEISTER bij:

O dat wij daarvan toch meer rogten hooren!" Was de uitroep van veien; en toen men hun vraagde, ,, of „ zij zulke vreemdelingen wel gaarne onder zich zóü*

den zien wonen;" was aller antwoord: Êaitit/e tok! d. i. komt toch fchielijk!

Hiermede had nu het werk onzer zendelingen voorshands zijn beiiag; maar terwijl zij gelukkig en fpoedig naar Okkak terugkeeren, zulien zij ons nog het ten en ander, betreffende den aard en de zeden der Eskimo's, mededeelen. ; . \

Hoe zware lasten dit volk berg op berg af moge. kun. nen torlchen, lasten, waaronder een Europeer zeker bezwijken zou; het valt hun echter dikwijls zuur, het ge* velde wild naar hunne verblijfplaatfen over te brengen;

en