over de binnendeelen van den aardbol. 353

lijkheid, of wel volltrekte onmogelijkheid. Vooral laat het zich niet denken, dat er bij de aar^polen openingen zouden zijn , die den toegang naar binnen geven* Wie toch begrijpt niet, dat zulke openingen, al hadden zij ooit beftaan, uit hoofde van het waterpas der vloeiftofïen niet konden voortduren, en weldra tot op eene zekere diepte met water gevuld moesten worden ?

Dat evenwel de aarde geen digt ligcbaam, maar van binnen hol is, fchijnt op ruim zoo goede gronden beweerd, dan tegengefproken te worden, en van verfcheidene natuurkundigen, die zulks gegist hebben, verdient vooral frankltn gelezen te worden. (Euro■pean Magazine Aug. 1793, Bladz. 137.) Het. dunkt dezen natuuronderzoeker hoogstvvaarfchiinlijk, dat zich bij de vorming van de aarde, zoowel als van alle wereldbollen, de digtfte deelen het meest naar binnen, en de minder digte meer bij het buitenfte van die bollen geplaatst hebben. Daar wij nu' de zoogenaamde wet van Mariotte, volgens welke de digtheid van de lucht en van de veerkrachtige vloeiftoffen, in het algemeen, toeneemt in evenredigheid van derzelver meerdere zamendrukking, daar wij, zeg ik, deze wet algemeen» of ten minfte zoo ver, als zich onze kennis van het digter en ijler worden der ligchamen uttftrekt, geldend vinden, zoo is ook de meest zamengeperste lucht (hoewel wij dezelve in dezen ftaat niet kennen) het digtfte van alles, wat zich voor het binnenfte van de aarde laat denken. Het beftaan nu van zulk eene lucht, als de kern des aardbols , vooronderfteld zijnde, zouden op dezelve alle metaal- en aardachtige deelen, en al het water moeten rusten, en deze ligchamen flechts zoo veel als den bolder of de féhil van den aardkloot uitmaken , die niet veel meer dan tien Duitfche mijlen dik zou kunnen zijn , zoo er geen uiterfte van zamenperfing der lucht beftaat, terwijl anders die dikte iets meer bedragen zou. Maar ik houde toch dit laatfte voor het waarickijnlijkfte, ais best over een te brengen met de ioorteiijke zwaarte ,der aarde in het algemeen, die nu door maskelyne , playfair en hutton omtrent 41, volgens cavEndish. ongeveer £§, en volgens laplace, zoo ik het mij wel herinner, ten naaste bij 7 gerekend wordt, maar die anders veel aanmerkelijker zijn moest, De voorondeiftelling van zulk eene luchtkera wordt door lichtenberg op de boven

meng. 1820. no. 8. Z aan-