OVER DE VOORTTELING DER PIJM-EN DENNEBOOMEN. 357

boomen gaan geheel verloren. Intusfchen heefr de Opper-boschhoeder van hagen, (in Hartigs Forst' iind Jqgd-ArcUy för Preusfen) verfcheidene voorhiel, den bijgebragt van de zijfcheuten van pijn- en denne* boomeri, in welke men het vermogen van voortplanting had zien werken, en er waren ons buitendien re ds verfcheidene gevallen van zulk eene voorttelingswijze bekend, die wij evenwel voor niets anders dan voor uitzonderingen op den algemeenen regel hebben kunnen houden. In het bosch-diftrikc van Ilfenburg ziin voorbeelden van pünboomen. die zich, na het verlies van hunne toppen , meer of min herlteld hebben , door eene menigte ziifcheuten 'toplijnig omhoog te werken; en een zonderling, door den opperjagermeester von sierstorpf befchreven verfchijnfel, aan eenen ongevallenen pijnboom , in het tot den Bloksberg beboorende boschdiftrikt van Wernigerode, geeft zelfs aanleiding om te gisfen, dat pijnboomtakken, zoo de omitan ligheden hiertoe gun!tig zijn, wel wortel kunnen fchieten. Uit het worteleinde namelijk van den aldaar omgellagenen piinboom fchiet een nieuwe, loodregte, en ongeveer voeten hooge ftam op, die aanvankelijk of al» tak voorhanden geweest is, of onmiddellijk uit den wortel opgeflagen is. Ik heb een foortgelijk geval voor eenige jaren bij Desfau gezien, waar de takken van eenen denneboom, die op een hoog oprijzend (tuk van den grond rustende waren, in dezen grond wortel gemaakt» en eenen nieuwen dam van 3 tot 4 voeten hoogte verwekt hsdden. Men' zou zich deze natuurlijke (lekken kunnen te nutte maken tot eene verdere kunstmatige irekking, gelijk er dan ook van dit middel, tot vermenigvuldiging vaivhet naaldhout, reeds gehandeld wordt ftl het Werk van duroi, dat getiteld is, Wilde Baumzucht' Volgens eene reeds in het jaar 1798, door den hovenier scheidlin bekend gemaakte ervaring,, laat zich de weymouthspijn gemakkelijk en fchielijk vooitplanten, door enting van deszelfs takken op (lammen van den gemeenen wilden pijnboom (piniis fylvestris, kiefer) Eveneens heeft men reeds vrij lang den ceder? van den Libanon met vrucht op (lammen van den wit-, ten of eigenlijken denneboom geënt. Ia, mille* verzekert ons reeds in zijn Tuinmans Woordenboek, dat de enten van de Aziatifche ceders op den gewonen lariks wel vatten willen. De lariks, hoewel mede rot

n » Ai"