20 —

Toen deze plecht was afgeloopen, is zij blijkbaar in het klooster teruggekomen en daar als bindmateriaal gebruikt.

In nn. 226, 735 en E fol. 210 vond ik fragmenten van denzelfden ouden wiegedruk als in E fol. 2l3 ; in dit boek nu staat de inscriptie : « pertinet Regularibus in Traiecto » en de band vertoont het lelietje en het doorboorde hart.

Boven heb ik reeds vermeld, dat op 5 van de 84 banden behalve het lelietje en het hart nog andere figuren voorkomen. Naast de oude stempels zijn later blijkbaar nog een paar nieuwe aangeschaft, juist dezelfde combinatie van figuren: lelietje, hart, eikel, groote ster omgeven door een kring van kleine, die zich bevinden op de boeken E qu. 171, 267; E fol. 210 ; H fol. 25i, vind ik terug op de boeken E qu. 273 en F qu. 173 (beide met het bekende ex-libris : « pertinet Regularibus in Traiecto ») en bovendien op den band van het oudste (gemerkt n° B) deidrie cartularia van dit klooster, die op het stadsarchief alhier berusten.

Mij dunkt, dit zijn afdoende bewijzen voor mijn bewering, dat ook die 23 banden van onbekende herkomst uit ons klooster afkomstig zijn. Daartegen pleit niet, dat op enkele van die 23 banden naast het lelietje en het hart nu en dan andere bijfiguren voorkomen als op de zoo even genoemde 4 en als op E qu. 273 enz. Immers, dat is best verklaarbaar. De broeder-binder zal bij het binden van elk nieuw ingekomen hs. of boek uit den aanwezigen voorraad stempels nu eens die, dan weer andere genomen hebben. Zoo heeft hij er voor het tweede cartularium (gemerkt n° A) maar één gebruikt : een adelaar, die ik ook op E fol. 65, E fol. 82, F fol. 222 en 106 D 9 aantref, maar daar met andere figuren gecombineerd. Op den band van dit cartularium komt deze adelaar slecht uit; zeer duidelijk echter is hij afgedrukt in het zachte leer, waarmee E fol. 65 en E fol. 82 zijn overtrokken. Werkelijk een prachtstukje, zeldzaam fijn en natuurlijk van uitvoering. De snijder van dezen stempel moet een echte kunstenaarshand hebben gehad.

Het eerste resultaat van dit onderzoek is dus, dat ik de lijsten bij Meinsma en Van Someren met verscheidene nummers kan aanvullen. Men bedenke, dat in één band meermalen verschillende hss. en drukwerken vereenigd zijn.

En thans de schutbladen. Herhaaldelijk vinden wij aan den binnenkant der boekbanden fragmenten van handschriften en ook oorkonden. Nu wij over de bindplaats der hss. en boeken uit het Regulierenklooster voldoende zijn ingelicht, hebben wij tevens een maatstaf om de waarde dezer schutbladen te beoordeelen. Zijn het bladen van hss., dan verdienen zij alleen dan een nauwkeurige bestudeering, als wij ze aantreffen in werken, welke in het klooster zelf zijn gebonden ; want dan zijn het waarschijnlijk brokstukken van gave hss., die eenmaal tot de bibliotheek van het klooster hebben behoord.

« Maar die gevolgtrekking is toch wel wat voorbarig », hoor ik mij