21

toevoegen. « Kan de librarius voor bindwerk niet een paar oude handschriften hebben opgekocht ? » Dit zou wel te verwachten zijn van een beroepsbinder, die dagelijks schutbladen noodig had, niet van een klooster, waar het binden slechts nu en dan voorkwam. Zooals mij uit een opzettelijk daartoe ingesteld onderzoek bleek, werd in dit klooster daarvoor gewoonlijk het schoone nog ongerepte perkament gebruikt, dat de monniken ook voor het schrijven noodig hadden ; slechts bij uitzondering bladen van hss. en dan nog meestal van liturgische of bladen, waarvan de initialen niet zijn ingevuld, dus ongetwijfeld proefvellen of stukken van een afschrift, dat niet voleindigd is.

Bladen, die blijkbaar eenmaal tot een geheel hs. hebben behoord, vond ik in hs. n. 711, verder in G fol. 321, F fol. 224, H fol. 252.

In H fol. 252 : Decret. Gregor. IX, lib. III tit. IVc. XV —tit. Vc. IV met commentaar. 1 blad in folio, 2 kol. van 5l regels ieder, omgeven door randglossen. Beginletters afwisselend rood en blauw. Roode opschriften. Eind xinJe eeuw.

In F fol. 224 : Euclides Megarensis, Elementorum lib.V prop. 24 — lib. VI prop. 1 ; prop. 24-31 (e traductione Campani). 4 bladen in quarto. Aan de randen teekeningeri van meetkunstige figuren. xivde eeuw.

In Gfol. 321 : S. Eucherius Lugd. episeopus, HomiliaeV-VI. Begint: « diem transagere beate » ; eindigt: « munitiis negligentiarum ». Gedrukt bij Migne, P. L., 5o. 844-848. 4 bladen quarto, die samen een katern vormen. Beginletter in rood. Eind xndc eeuw.

De overige bladen heb ik niet kunnen terechtbrengen. Nu is het wel vreemd, dat uit die banden niet meer bladen, die bijeenhooren, voor den dag zijn gekomen. Als er toch een hs. verknipt werd, waarom zijn daarvan niet meer bladen voor bindwerk gebruikt? Misschien is dit daardoor te verklaren, dat er slechts nu en dan, bijvoorbeeld eens of twee keer per jaar, gebonden werd. In dien tusschentijd had het ten ondergang bestemde hs. waarschijnlijk reeds voor andere doeleinden dienst gedaan.

Niet alleen handschriften, maar ook charters zijn in dit klooster voor bindwerk misbruikt. Zij zijn blijkbaar aan de aandacht van Tiele ontsnapt, omdat bijna alle met den beschreven kant zaten vastgeplakt. Slechts een geoefend oog merkt ze op : aan de nog niet geheel uitgestreken vouwen, aan de inkeping voor het zegelsnoer, aan een korte aanteekening op den rug e.d. Ik heb er op die wijze een groote twintig aan het licht gebracht. Het zijn maar 'geen onbeteekenende kattebelletjes, maar daaronder zijn stukken van waarde. Een achttal, die ik weldra hoop Jk uit te geven, loopen bijvoorbeeld over den twist tijdens het Utrechtsche Schisma tusschen den afgezetten prior Johannes Passert en de Windesheimers (1).

(1) Vergelijk over dat onderwerp Acquoy, Wiudesheim, II, 116 v.v. en Bijdr. en Meded. van het Hist. Gen., XVI (189S), blz. 16.