GEDICHTEN VAN CORNELIS GYSBERTSZEN PLEMP

353

tijnsche verzen geeft het gedicht op het muschje vanSuzanna Bartolotti een aardig staaltje. De inhoud van het gedichtje brengt nauwelijks eenige nieuwe vinding, Barlaeus en Vondel hebben hetzelfde vogeltje ook bezongen. Allen hadden trouwens Catullus' Passer tot model. Plemp bezingt het vogeltje in jambische verzen met tal van verkleinwoorden. Ziehier enkele versregels:

Passerculille, Bartelotae suavium, Jocus leporque, mei, voluptas, corculum, Jucundidatum mille gnavus artifex, Negotiosus, inquietus, gestiens, Circumsilis, circumvolas, circumstrepis Bellam Susannam, quam facetulissimus Ocellulis nunc intuere vitreis, Nunc unguibus festivus unculis scabis, Nunc pennulatis verberatum is alulis Pinsisve rostro faucibusve apertulis Vorare totam veile vis viderier.

Van meer belang, wat den inhoud betreft, is het gedicht, aan den Muiderkring gericht door den reeds bejaarden dichter, die ziek was en daardoor de bijeenkomst op het slot te Muiden niet kon bijwonen.

Vos qui Mudensi sine me prandetis in aula,

Vos ego quos proni pondere cordis amo, Vos qui praesentem quoque me velletis adesse,

Vos quibus et praesens totus adesse velim, Lenta valetudo nisi cogeret esse pigellum,

Quae tarnen ingenium non vetat esse seni; Vos edite et bibite et risu miscete loquelam,

Mutua per resonus pocula rhythmus eat.

Zoo is hij met den geest aanwezig in den gezelligen kring. Vooral doet het hem leed, dat hij Tesselschade's zang nu niet zal kunnen begeleiden:

Mecum equidem caneret cata Tesselis; at procul absum Peneque vel media dormio luce domi.

Tesselis moet hem gedenken met een enkelen beker—niet meer, want hij houdt van matigheid — en de anderen zullen daarmede instemmen. En dan wenscht hij een langen duur van die vroolijke gezelligheid,

O liceat laetis talibus esse diu!

23