316

UIT DE PERS.

eigenlijke kruisers bedoeld werd, docb zagen dat dit onjuist was, door het noemen der Engelsche kruisers „Latona" en „Astrea". Na de bewapening en dikte van het pantserdek te hebben aangehaald, verwijst Schrijver, wat den weerstand van een pantserdek aangaat, naar de proeven in 1889 genomen op het Engelsche schip „Resistance", de proeven van 1883 in Denemarken, naar de jaarboeken der K. N. M. 1888—89, 1889—90 en zegt, dat men de pantserdekken bij die Engelsche kruisers niet zwaarder heeft gemaakt, om alles aan snelheid op te offeren.

Hij ziet niet in hoe de voorgestelde kruisers krachtig zullen kunnen optreden ter bescherming van het eilandenrijk en gelooft dat ze eerder voor aanvaller dan voor verdediger geschikt zijn. Hij vermeent, dat in een schip met eene snelheid van bijv. 17 mijl een voldoende dik pantserdek kan worden aangebracht, dat bescherming geeft van het levende deel tegen tamelijk groote projectielen, maar ongepantserde kruisers hebben, zooals onlangs in de „Yacht" van 14 Juli werd aangetoond, zeer weinig oorlogswaarde, hoe snel zij ook mogen loopen. Naar Schrijvers meening moeten de 3 schepen van den laatstvoorgaanden Minister bestemd blijven, om in Indië dienst te doen, te meer als men aanneemt, dat de „Koning der Nederlanden" en de „Prins Hendrik" uit de sterkte der vloot moeten worden afgevoerd, en al hebben deze beiden weinig waarde, toch kunnen ze nog zeer goede diensten bewijzen bij de verdediging van havens (die van Soerabaja en van Tjilatjap).

Ook wenscht Schrijver de pantserschepen „Buffel" en „Guinea", 1 monitor en 9 kanonneerbooten te behouden, om die eventueel de diensten te doen verrichten, waarvoor ze nog geschikt zijn, tot tijd en wijle ze, door stelselmatigen aanbouw van een nieuw materiëel, door voor hetzelfde doel bestemde schepen vervangen kunnen worden.

Ook ziet Schrijver geen bezwaar tegen het afvoeren van twee verdienstelijke hoofdofficieren voor belangrijke betrekkingen, doch zoude het niet wenschelijk vinden, dat de benoeming in dergelijke betrekkingen steeds afvoering tengevolge had. Hij betreurt het, dat het aantal vlagofficieren met twee wordt verminderd, daar hij een belast wenschte te zien met het bevel der 3 fregatten, die de Minister zich voorstelt jaarlijks uit te zenden. Oefening in het bevel voeren is even noodzakelijk als andere oefeningen van ondergeschikten aard en hij beschouwt het daarom als eene economie de bouts de chandelle. Hij hoopt dat door het in dienst houden der schepen de wintermaanden niet alleen voor winteroefeningen bestemd zullen worden, bestaande in bezighouden, maar men de schepen steeds zal vereenigen onder eene vlag of een standaard, zoodat er eenheid van werken ontsta en vergelijking mogelijk zij; men late ze zich oefenen in de verdediging der vaarwaters en stellingen, niet te lang, maar met ernst, zoodat een ieder bij het einde kunne zeggen : „we hadden het druk, maar we hebben wat geleerd".

Na de wijziging der begrooting te hebben aangehaald, waarin de bijzonderheden der kruisers worden opgegeven, vraagt Schrijver of de kolenbergplaatsen in de zijden boven het pantserdek gevuld kunnen blijven, wanneer de overige bijna ledig zijn, besluit er uit,