544 MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1895.

over 1895 — vernemen wij, het is te lezen op bladz. 13 Memorie van Antwoord (2de nieuwe zinsnede) :

«Ondergeteekende"—de tegenwoordige bewindsman — «onderschrijft deze mededeeling ook voor het tegenwoordige : de specificatie, hoewel een schema van werkplan inhoudend, zal zelfs niet altijd de vermoedelijk noodige sommen voor ieder onderdeel bevatten".

Zelfs niet altijd de vermoedelijk, de vermoedelijk noodige sommen!

Het zijn dus nu niet meer «vele en velerlei onvoorziene omstandigheden", die tot afwijking van de cijfers zullen aanleiding geven. O neen! het staat reeds a priori vast, dat de ons voorgelegde cijfers zelfs niet altijd de vermoedelijk noodige sommen zijn zullen.

De vraag rijst: hoe komt men dan tot die cijfers? Waarom ze niet enkele duizenden guldens hooger of lager gesteld ? Men kan er toch niet met de muts naar gooien.

Echter zou men daaraan weieons gaan denken als men eens, zij het ook slechts over een enkel jaar, ramingen en uitkomsten naast elkander stelt, zooals dat geschiedde om te geraken tot de vergelijkende tabel, waarin op bladz. 12 van het Voorloopig Verslag de eindcijfers over 3 rubrieken van schepen zijn opgenomen over het jaar 1893.

Ik kom thans tot de bekende Bijlage Gf1, zijnde — de Minister drukt het cursief af op bladz. 13 der Memorie van Beantwoording o. a. — «de opgaaf der sommen, besteed voor schepen in aanbouw, in dienst en buiten dienst, volgens de daarvan bij 's Rijks werven gehouden livretten".

Een enkel woord tot herinnering aan de wordingsgeschiedenis daarvan.

Gedreven door het verlangen om te weten wat — in verband met de haar voorgelegde ramingen — werkelijk aan de schepen besteed was en werd, drong de Kamer in het Voorloopig Verslag der begrooting voor 1892 aan op overlegging van eenen staat, houdende opgaaf der sommen, besteed voor schepen in aanbouw, in dienst en buiten dienst, gedurende de laatste jaren.

Aan dit verlangen werd bij de indiening der begrooting voor 1893 voldaan. De Kamer sprak hare waardeering over de voldoening aan dien wensch uit in het Voorloopig Verslag.

Tot toelichting van de beteekenis der cijfers in dien staat opgenomen, werd door den Minister, zoomin bij de indiening als bij Memorie van Beantwoording, een enkel woord noodig geacht: het kwam althans niet tot de Kamer.

Bij de behandeling der begrooting voor 1894 nu werd in de afdeelingen — men kan dit vinden in het Voorloopig Verslag, bladz. 190 o. a. — met voldoening geconstateerd, hoe met het voortdurend wijzigen der ramschepen en monitors niet langer was voortgegaan, en men zich tot het onderhoud had bepaald en daarbij verwezen naar de voor 1893 en 1894 aanmerkelijk lager geraamde sommen, dan blijkens de thans besprokene bijlage G1 daarvoor in 1891 en 1892 waren besteed.

En daarop antwoordde de Minister toen — bladz. 28 Memorie van Beantwoording — „het deed den ondergeteekende genoegen te