623 marinebegrooting voor het dienstjaar 1895.

Wat den toestand betreft van de .Guinea" en de «Buffel", daarover lezen wij niets dan gunstigs; de laatste zal dan ook nog eenige jaren dienst kunnen doen.

Eindelijk, het is volstrekt onaannemelijk voor mij, dat de Nederlandsche belastingschuldigen voorzien moeten in eene behoefte, waarin Indië voor een deel moest bijdragen. De Minister begeeft zich in eene historische beschouwing over hetgeen Minister Geerling in 1884 voorstelde, om namelijk het auxiliair eskader geheel af te schaffen. Daarbij heeft zich kunnen aansluiten de heer Sanders, die ook een betoog in dien zin heeft geleverd. Hierover zou ik desnoods nog meer autoriteiten kunnen aanhalen, en zelfs verder gaan. Indertijd, bij de behandeling van de marine bij de Indische begrooting, werd door den geachten afgevaardigde uit Amsterdam, den heer Wichers, een betoog geleverd, om de gouvernements-marine uit te breiden, met kleine schepen te volstaan en aldus te komen tot inkrimping van het auxiliair eskader.

De Minister heeft gezegd, dat deze zaak, de bijdrage van Indië tot het auxiliair eskader, niet incidenteel moest geregeld, maar behandeld worden bij de koloniale begrooting.

Dit argument heb ik reeds zoo dikwijls gehoord. Wanneer wij bij de koloniale begrooting er op aandringen, dat de NederlandschIndische geldmiddelen moeten bijdragen tot instandhouding van het auxiliair eskader, worden wij telkens door den Minister van Koloniën verwezen naar den Minister van Marine, daar juist deze laatste van plan is öf niet van plan is, omtrent dergelijke bijdrage eene verandering voor te stellen.

Zoo is dè toestand nu ook. Mij dunkt echter, dat, nu wij overgaan tot eene uitgave van plus minus 9 millioen voor nieuwe schepen, juist het oogenblik is aangebroken, dat in deze Kamer worde uitgemaakt, of wij nog langer moeten bijdrager, in kosten, die eigenlijk door Indië moeten betaald worden.

De Minister zegt, dat de vorige Minister van Koloniën, de heer Van Dedem, wenschte af te wachten den uitslag der discussie over de wijziging der comptabiliteitswet. Het is echter niet noodig de comptabiliteitswet te wijzigen, en blijkens de gewisselde stukken is die meening volkomen gegrondvest. Wil men er toe overgaan Indië te doen bijdragen tot den aanbouw der benoodigde schepen voor het auxiliair eskader, dan behoeft men inderdaad de comptabiliteitswet niet te wijzigen, doch kan men volstaan met het Koninklijk besluit van 1866 te wijzigen.

Ik begrijp, dat de Kamer naar het einde dezer discussie verlangt, en zal het dus hierbij laten.

Het amendement wordt ondersteund door de heeren d'Ansembourg, Harte, Van der Kun, Truijen en Lambrechts en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.

De heer De Ras: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal slechts met een enkel woord ééne opmerking wederleggen, dezen morgen door den Minister tegen mij aangevoerd, omdat die opmerking mijns inziens hier alles beheerscht. Ik heb den Minister gevraagd: is uw