834

dit de debatten over DE begrootikg van nederl. indië

hare werkplaatsen, eerlang beslissing zal worden genomen, terwijl uit de andere stukken blijkt dat de Minister ook zijne aandacht wijdt aan het plan van defensie voor onze kolonie.

Ik hoop, Mijnheer de Voorzitter, dat de Minister ook de maritieme strijdkrachten in Indië tijdig zal willen aanvullen en versterken en dat hij vooral nog in ernstige overweging zal willen nemen het advies van zijnen collega, den Minister van Marine, om de „Nias" en ook om de later, voor de Indische militaire marine, aan te bouwen schepen te wapenen met krachtiger geschut, van moderne constructie.

De heer Bergsma, Minister van Koloniën: Mijnheer de Voorzitter! '

Ik kom thans tot den eersten geachten spreker van dezen morgen, mijn geachten vriend, den vice-admiraal Van Alphen.

Deze geachte spreker heeft zijne waardeering te kennen gegeven over mijn plan tot aanvulling van het tot de bijlagen van het Koloniaal Verslag behoorende overzicht van de samenstelling der oorlogs- en gouvernements-marine in Indië, in den zin, zooals in het Voorloopig Verslag omtrent deze begrooting als de wensch van de meerderheid werd te kennen gegeven. Ik zal natuurlijk trachten op de volledigste wijze aan het verlangen van de Kamer te voldoen.

Mocht ik op dit punt instemming van den geachten spreker ontmoeten, tot mijn leedwezen kon hij zich niet vereenigen met hetgeen in de Memorie van Antwoord is medegedeeld ten aanzien van de vervanging van een ingenieur-werktuigkundige bij het marine-etablissement te Soerabaija door een officier-machinist. Ik zal zoo kort mogelijk mededeelen hoe de stand van zaken was en hoe die thans is, en dan twijfel ik niet of de heer Van Alphen zal toegeven dat onder de bestaande omstandigheden niet anders kon gehandeld worden.

Toen ik het beheer van het Departement aanvaardde, vond ik deze zaak om zoo te zeggen kant en klaar. Er was bepaald, dat eene vacature van ingenieur-werktuigkundige bij het marine-etablissement te Soerabaija niet terstond weder zou worden vervuld, maar dat men de proef zou nemen met detacheering aldaar van een officier-machinist om te zien wat bij dergelijke inrichting de voorkeur verdient, practijk of theorie? Toen ik dat voorstel voor het eerst onder de oogen kreeg, heb ik gemeend — ik laat nu daar wat mijne persoonlijke opvatting van -de zaak is — daarop niet te moeten reageeren en heb ik dus verder in die richting gewerkt, niet zoozeer als een vast plan voor de toekomst, maar meer als eene proef. Blijkt het dat men op die wijze beter en goedkooper werkt, dan zal men op dien weg voortgaan en in eene latere vacature misschien ook voorzien door detacheering van een officier-machinist. Blijkt het daarentegen dat men wetenschappelijk achteruitgaat en de zaken minder goed zouden loopen, dan kan men — daar geen wijziging is gebracht in de organisatie — weder tot het oude stelsel terugkeeren en een ingenieur-werktuigkundige