480

MARINEBEG ROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1896.

lagere raming dus slechts ten gevolge hebben, dat de besparing op dit hoofdstuk der Staatsbegrooting en dientengevolge ook het overschot op den dienst, waarop door den Minister van Financiën bij zijn jaarlijksch overzicht van den financieelen toestand gerekend wordt, naar evenredigheid zullen verminderen.

ARTIKELEN.

ISTE AFDEELLNG.

Het werd wenschelijk geacht het personeel der officieren, werkzaam bij het Departement en de Directiën, in zijn geheel onder de desbetreffende artikelen op te nemen.

Thans komt nog een zeker gedeelte voor in artikel 31 onder IX.

Artikel 2. Bij ministerieele beschikking van 19 Mei 1894 n°. 37 (Circulaire voor de zeemacht n°. 23), wordt de secretaris-generaal gemachtigd tot de onderteekening namens den Minister* van brieven, beschikkingen enz. Men vroeg, of dit zich, wat de actieve zeemacht betreft, ook uitstrekt tot instructiën en voorschriften op militair gebied ; zoo ja, dan kwam dit velen leden minder eigenaardig vr or.

Artikel Sb. Evenals ten vorigen jare (Vooidoopig Verslag, bij artikel 26) werd de wensch uitgesproken, dat voor den inspecteur van den geneeskundigen dienst in het vervolg de schout-bij-nacht's rang worde afgeschaft. Die rang werd met het oog op de geringe uitgebreidheid van het korps en den beperkten omvang van den geneeskundigen dienst niet gewettigd geacht en hetgeen de Minister in de Memorie van Antwoord daartegen aanvoerde, kon allerminst klemmend worden geacht.

Is de uitbreiding van het officieren personeel aan het Departement met een officier-machinist wel gewenscht? In eene directie blijft deze meer verband houden met don eigenlijken zeedienst en kunnen hem aldaar, wanneer de omstandigheden het medebrengen, ook andere diensten opgedragen worden.

Artikel 5. Men vroeg wat de reden is van liet verschil in regeling der jaarwedden voor gelijke rangen in de verschillende directiën der marine, speciaal voor zooveel de jaarwedden der commiezen en adjunct-commiezen betreft.

Men achtte het verkeerd wijziging te brengen in de eenmaal vastgestelde traktementen der ambtenaren, in casu van den scheikundige, dat bij Koninklijk besluit van 23 Juli 1885 n°. 67 werd geregeld. Munt die ambtenaar door bekwaamheid en geschiktheid uit, dan zoude hem zoo noodig eene personeele toelage kunnen worden verleend.

Artikel 6. Het had eenige bevreemding gewekt, dat de Minisier, referte aan het aangeteekende in den toelichtenden staat, niet tijdig maatregelen heeft genomen, om bij vertrek van den chef van het torpedo-atelier te Willemsoord, dezen te kunnen vervangen door een officier-machinist van voldoende kennis en ervaring. Het kwam in het algemeen minder wenschelijk voor dergelijke betrekkingen aan zeeofficieren op te dragen, wien het uit den aard der zaak aan