014

MARlNEBEGttOOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1896

voor gestraft. Het blijkt dat de toestand, zooals ik verleden jaar zeide, inderdaad niet veel te wenschen overliet. En wanneer de geachte spreker dan wijst op den toestand in den vreemde, dan moet ik nu eens van mijn kant de bedenking maken, dat de toestanden in den vreemde en bij ons dikwijls enorm veel verschillen, niet alleen wat de locale toestanden betreft, maar ook in andere opzichten, zooals wat de financieele toestanden betreft, enz. En wanneer de geachte spreker meent, dat door het stoomloodswezen in te voeren, eene bezuiniging zou zijn aan te brengen, dan antwoord ik hem dat, zoo ik daarvan overtuigd was, ik onmiddellijk daartoe een voorstel zou doen, want een stoomloodswezen is veel meer gewenscht dan een zeilloodswezen, alleen de belangrijk meerdere kosten weerhouden mij tot het invoeren daarvan over te gaan.

De geachte spreker heeft verder ter sprake gebracht het geval met de Stella Maris, dat zich ten vorigen jare voordeed. Het is waar dat ik, toen de zaak in het vorige jaar ter sprake is gebracht, niet geheel op de hoogte daarvan was, maar ik heb mij daaromtrent geïnformeerd en bevonden, dat werkelijk voor het binnenbrengen van een schip f1200 hulploon betaald is.

Naar aanleiding van dat feit heb ik mij ernstig de vraag gesteld, of er aanleiding bestond, om in dezen toestand verandering te brengen en de handeling der reederij was overeen te brengen met de "verplichtingen, die zij tegenover het Gouvernement had. De eerste vraag heb ik ontkennend, de tweede bevestigend kunnen beantwoorden; want ik heb bevonden, dat het geval, waarin de bedoelde schoener verkeerde, alleen kon gebracht worden tot dat van bercing en hulp. In het geval waarin dat schip verkeerde, was het "niet mogelijk om het door den loods, zonder sleepboot, te doen binnenbrengen, zoodat hier terecht sleep-, berg- of hulploon geëischt is.

Ik meen hiermede de mij gedane vragen beantwoord te hebben.

De heer Guyot: Mijnheer de Voorzitter! Het slot van's Ministers rede geeft mij aanleiding om nog een oogenblik het woord te voeren.

Natuurlijk eerbiedig ik het standpunt, in deze door den Minister ingenomen, maar waar hij zeide, dat hij overtuigd is, dat geene verandering noodig en bestendiging van den toestand voldoende is, sta ik met eene even vaste overtuiging op een ander standpunt.

Ik meen, zooals ik betoogd heb, dat eerst dan zal kunnen o-ezeo-d worden dat men de verantwoordelijkheid van den toestand op zich kan nemen, wanneer het licht op het Noorderhoofd onder do verlichting zal zijn opgenomen, de lichtsterkte verhoogd en het niet branden°uitgesloten zal zijn en tevens de misthoorn verplaatst. Van dat standpunt uitgaande, zou op het oogenblik eene voortzettino- van deze discussie met den Minister tot niets leiden.

De Minister heeft gezegd dat, wanneer op deze begrooting geen post werd gebracht voor het oprichten van een licht aan den "Waterwei-, onvermijdelijk met 1 Januari door den Minister van