700

MARINEBEGltOOTTNG- VOOR HET DIENSTJAAR 1897.

partement zijn geweest om te klagen over intrekking of bekorting van permissie. Mijnheer de Voorzitter! Die vrouwen zijn wel degelijk aan het Departement geweest; zij hebben natuurlijk den Minister niet gesproken, maar een adjudant. Een feit is het echter dat na dien dag de bepalingen en voorschriften zeer belangrijk ten genoegen van de equipage zijn gewijzigd, ofschoon ik herhaal dit, nog veel te wenschen overblijft. Wat de geringe lust voor den torpedodienst betreft, de Minister meent, dit moet gezocht worden in de mindere kans op bevordering op dit oogenblik.

Wanneer echter de Minister eens een nauwkeurig onderzoek wilde instellen naar de reden van den geringen lust tot deelneming bij dit korps, zou hij ongetwijfeld ontdekken dat inderdaad de bejegening aan boord van het hierbedoelde schip veel te wenschen overlaat. Waar het mindere personeel tijdens het commandement van den overste Ellis steeds met den grootsten lof en met de meeste waardeering van dien commandant sprak, is juist in dezen tijd het tegenovergestelde het geval en zoolang daarin geene verandering ten goede komt, zal de Minister nog wel eens een keer meer mogen adverteeren met mooie conditiën voor torpedisten.

De heer van der Wijck, Minister van Marine: Mijnheer de Voorzitter! Enkele sprekers zijn nog teruggekomen op het vaststellen van de organisatie bij algemeenen maatregel van bestuur, of hebben nogmaals het woord gevoerd naar aanleiding van het door mij voorgestelde plan van organisatie; die geachte sprekers zullen het mij echter zeker wel ten goede houden, wanneer ik hetgeen zij te dien aanzien hebben aangevoerd op dit oogenblik 'onbeantwoord laat; ik meen daarmede ook in den geest van de Kamer te handelen.

Natuurlijk zal ik wat de geachte afgevaardigde uit den Haag heeft aangevoerd nauwkeurig nalezen en aandachtig overwegen.

De geachte afgevaardigden uit Veghel en Gorinchem hebben nader de wenschelijkheid betoogd, om in Indië te hebben schepen met krachtiger bewapening en beter bescherming. Ook dit punt zal bij verderen aanbouw natuurlijk weder in overweging worden genomen. Ik meen evenwel dat zij het met mij eens zullen zijn, dat dit geen invloed behoeft te hebben op hunne stem, die zij over deze begrooting willen uitbrengen, omdat de schepen welke ik voorstel ook naar hunne meening thans noodig zijn.

Waar ik echter bepaald op moet antwoorden is hetgeen is gezegd door den geachten afgevaardigde uit Franeker en den geachten afgevaardigde uit Amsterdam, den heer Kerdijk, die nu voor het eerst in dit debat is opgetreden over de schepen type„Kortenaer" en over den door mij voorgestelden aanbouw van nieuwe schepen.

Het doet mij leed dat de geachte afgevaardigde uit Franeker aanstoot heeft genomen aan de wijze waarop ik hem heb gerescontreerd. Het was volstrekt niet mijne bedoeling om hem onaangenaam te zijn en voor zoover dit het geval mocht zijn geweest maak ik gaarne amende honorable. Het ligt waarschijnlijk aan