BERAADSLAGING.

857

rijk der Nederlanden. Voor mij is hoofdzaak dat wij ons, zoowel ter zee als aan den wal op Java, flink voorbereiden om onze kostbare kolonie krachtig te verdedigen tegen iederen aanrander, opdat wij dit erfdeel van onze kloeke voorvaderen ongeschonden kunnen bewaren voor onze nakomelingen.

Over de verdediging van onze koloniën en die kruisers is in den laatsten tijd heel wat geschreven en gesproken; met belangstelling heb ik dat alles gevolgd en daarbij was ik indachtig aan de ons vroeger, onder geheimhouding, in handen gestelde bescheiden en adviezen. Na ernstige overweging van al die uiteenloopende beschouwingen en voorstellen, blijf ik echter bij mijn gevoelen, nu vier jaren geleden in deze Kamer uitgesproken, dat wij, om weerstand te kunnen bieden aan eene vijandige scheepsmacht, die, naar menschelijke berekening, in Indië kan worden verwacht, daar, behalve eenige torpedo-booten, twee soorten van strijders moeten hebben, namelijk: kruisers en gepantserde schepen, en dat die gepantserde schepen krachtiger moeten zijn dan de schepen »a deux mains" type .Kortenaer'', die daarvoor toen bestemd waren, zonder echter te willen komen tot schepen van zes millioen of hooger.

Ik zeide toen, dat het wel nimmer zou voorkomen dat wij alleen, op ons zelf staande, oorlog gaan voeren tegen een der groote Mogendheden, maar dat wij wèl konden betrokken worden in een strijd tusschen die machtige Staten en genoopt om oris aan te sluiten bij een der krijgvoerende partijen.

Ik laat China en Japan hier buiten beschouwing, want die Rijken hebben in de eerste jaren genoeg te stellen met elkander en Rusland. Dat onze tegenpartij dan een aanval zal willen doen op onze^ koloniën ligt voor de hand, maar naar mijn oordeel bestaat er weinig gevaar van daar eene vloot met krachtig landingsleger te zien verschijnen, 1°. om de groote bezwaren die daaraan verbonden zijn, zelfs voor de grootste Zeemogendheden, en 2°. om de geringe kans op succes, indien wij zorgen dat de inlandsche bevolking op onze hand zij.

Véél waarschijnlijker acht ik een bezoek van een vijandelijk eskader, dat onze lichte oorlogsvaartuigen en onze handelsschepen neemt of vernielt, en brandschatting heft in de kustplaatsen van onzen uitgebreiden Archipel, of wel vasten voet tracht te krijgen in eene onzer havens met kolendepot, tot basis voor verdere operatiën. Geen enkele der groote Mogendheden zal voordat eskader zware slagschepen afzonderen, al konden die door het kanaal van Suez varen en Indië bereiken: die schepen hebben ze te veel noodig tot verdediging van eigen kust, tegen onze bondgenooten. Wat wij in Indië te wachten hebben zijn dus minder zware gepantserde schepen, maar in de allereerste plaats zeker kruisers van allerlei slag. Alle Zeemogendheden hebben toch een groot aantal dier schepen en uit dat type van vaartuigen bestaat de hoofdkracht hunner maritieme stations in Oost en West. Tegen de middelen waarmede men ons zal aanvallen moeten wij, zooveel mogelijk, gelijke weermiddelen stellen; daarom hebben wij in Indië in de eerste plaats ook kruisers noodig — schepen als de „ Kortenaers" zouden