„DB VERDEDIGING VAN NEDERLANDSCH INDIË."

945

en van opleiden hierbij een voorname plaats inneemt. Zal het echter mogelijk zijn de betere elementen onder de Inlandsche rassen voor de Marine te werven? Wij betwijfelen het. Wat zijn de vooruitzichten? In het gunstigste geval kunnen de Inlandsche schepelingen onderofficier worden, doch zelfs al zijn ze dit, dan is nog hun positie niet benijdenswaard. Zullen ze aan boord met de Europeesche onderofficieren, die altijd noodig blijven, samen zijn in hun verblijven, samen tafel houden enz.? Dat dunkt ons niet mogelijk. En ook hun verhouding tot de Europeesche minderen zal een bron zijn van voortdurende onaangenaamheden om geen sterker uitdrukking te bezigen. Dat men bij den burgerlijken dienst wel Inlanders van betere standen kan krijgen ligt voor de hand ; hier blijven ze in hun milieu en het vooruitzicht misschien eens assistent-wedono te kunnen worden, zal velen er toe brengen, met weinig of geen tractement jaren lang als magang diensten te presteeren.

Ook in het leger is de toestand anders; ook hier blijft de Inlander meer in zijn milieu en heeft hij als ranggenooten en ondergeschikten uitsluitend landgenooten. (Het denkbeeld gemengde compagniën heeft men, zoo we goed zijn ingelicht, als in geen enkel opzicht aan te bevelen, laten varen.) En ook daar wenscht men het aantal Inlanders niet uit te breiden; van meerdere zijden hoorden wij instemming betuigen met het door den kapt. v. d. Weijden in de vergadering van 22 November 1912 van de Ver. Krijgsw. gesprokene: „Vervanging van een gedeelte van het Europeesche element door het Inlandsche leidt tot verzwakking van de weerkracht, want hoe gunstig men ook over de gevechtswaarde van sommige Indische volkstammen moge oordeelen, niemand zal ontkennen dat de gevechtswaarde van den Europeaan hooger staat".

Trouwens de hooggeachte schrijver wijdt in zijn artikel eenige bladzijden aan de questie der bruikbaarheid van den Javaan als soldaat en komt o. a. op bladz. 28 tot de conclusie: Europeaan en Javaan behooren in het leger niet bij elkaar; beider eigenschappen dooden elkaar. ')

Eene conclussie, welke volgens onze ervaring ook geheel van toepassing is op de Marine. 2)

^ Cursiveering van ons.

2) ^Het zeer opvallende verschijnsel doet zich dan ook voor, dat de weinige voorstanders onder de zeeofficieren van een groot percentage Inlanders aan boord, te vinden ztjn onder de officieren der opnemingsvaartuigen, waar slechts enkele Europeanen aan boord zfjn en waar de Inlander als het ware leeft als in zijn kampong. Bovendien komt ae soort van het daar te verrichten werk meer overeen met den aard van den inlander.