uit de pers.

9S1

1795 een man van de „Dordrecht" wegens verregaande insubordinatie, aan het Nieuwediep met den strop om den hals gegeeseld en gebrandmerkt, met bepaling dat hij daarna vijftig jaar in het rasphuis moest doorbrengen, om eindelijk voor levenslang gebannen te worden. Men zou hier aan een schrijffout denken, bijaldien niet hetzelfde in meer dan een bericht voorkwam."

Ook na 1815 baarde het bemannen der vloot vele zorgen, en daar de werving niet voldoende resultaten gaf, beloofde de Regeering hun, die wegens desertie bij het leger en later wegens andere vergrijpen tot correctioneele straffen veroordeeld waren, herstel van eer en kwijtschelding van straf, op voorwaarde dat zij gedurende zes jaren aan boord van 'slands schepen zouden dienen.

Van deze z.g. „geaboleerden" gewagen de journalen dier dagen telkens. Deze menschen, gerecruteerd uit de provoosthuizen, werden bij hun komst aan boord door brieven van den Koning met zekere plechtigheid in hunne eer hersteld. Gedurende de volgende jaren werd getracht de vloot bemand te houden door de werving, liefst van bevaren volk, doch, hoe weinig kieskeurig men ook was, toch werd het gebrek aan personeel, vooral door het grooter worden der koopvaardijvloot, steeds gevoeld. En nadat in de Grondwet van 1848 de bepaling was opgenomen, dat een gedeelte der militie voor den dienst ter zee kon worden bestemd, kwam in 1861 in de StatenGeneraal de wet op de nationale zeemilitie ter tafel waarin ook een hoofdstuk over de zeemilitie voorkwam, en volgens welke wet voortaan van elke lichting 600 man ter zee zouden dienen, die zich vrijwillig moesten aanbieden, terwijl, wanneer het aantal vrijwilligers niet voldoende was, het ontbrekende aantal uit de overige lotelingen zou worden aangevuld.

Bij de beraadslagingen had men tegen deze laatste bepaling bezwaren en werd de inlijving bij de zeemilitie voor elke lichting facultatief gemaakt, terwijl het altijd mogelijk was dat zich geen voldoend aantal vrijwillige lotelingen opgaf. Dank zij den gunstigen bepalingen echter klom dit aantal spoedig tot ver over de zeshonderd.

Het grootste gedeelte der bemanning van de vloot werd evenwel nog door werving verkregen en de equipages deischepen vormden een zeer heterogeen samenraapsel van ruwe elementen, die afwisselend bij de Marine en koopvaardij hun bestaan vonden. Toen de Minister Taalman Kip in 1874 in het kabinet Heemskerk met de portefeuille van Marine belast werd, wees hij bij zijne eerste begrooting reeds op de toenemende bezwaren' om door werving het benoodigde aantal bevaren matrozen te verkrijgen en hij bepleitte het doelmatige van het grootendeels aanwerven van jong volk, ten einde dit door opleiding en betere vooruitzichten aan de Marine te binden.

Sinds dien legde men zich voornamelijk op de wervingvan jong volk toe en kreeg men de - later zoo dikwijls becritiseerde — kinderwerving.