VOOR HET DIENSTJAAR 1912.

71

oog worden verloren, dat diergelijke stations zouden moeten worden verdedigd, hetzij door werken en troepen aan den wal, hetzij door marinematerieel, in welk laatste geval weder artillerieschepen noodig zouden zijn.

En indien men, om bovenstaande bezwaren te verminderen, de voorkeur zoude willen geven aan drijvende, verplaatsbare stations, i. c, goed ingerichte, dus niet te kleine, depotschepen, dan zoude men eveneens den eisch moeten stellen dat deze vaartuigen öf zelf de noodige middelen ter verdediging bezitten, dus pantser en geschut, öf wel beschermd worden door pantserschepen. Het ruim gebruik maken van onderzeebooten op de hier geschetste wijze zoude alzoo de noodzakelijkheid van pantserschepen niet te niet doen en bovendien op'deze wijze nog niet het bezwaar ondervangen dat de in de practijk vol te houden snelheid der onderzeebooten te veel inferieur is aan die der schepen, welke de neutraliteit zouden willen schenden.

Uit het bovenstaande valt te concludeeren dat door ondergeteekende de waarde der onderzeeboot niet wordt onderschat, doch tevens, dat hij die slechts blijft beschouwen als eene waardevolle aanvulling onzer maritieme strijdmiddelen.

Eindelijk wordt door den steller der Nota aan het slot van bladz. 22 beweerd, dat de schepen type „Tromp" voor Nederland zullen worden bestemd om schepen te vervangen, die ook jonger zijn dan de gemiddelde levensduur, dien ondergeteekende meende voor een schip te mogen rekenen, doch die reeds jaren geleden werden verklaard onbruikbaar te zijn voor het doel waarvoor ze gebouwd werden.

Met deze schepen kunnen alleen de drie schepen type „Kortenaer" bedoeld zijn, die, zooals ondergeteekende betoogde, ook werkelijk dringend vervanging eischen, doch dat die vervanging zou kunnen plaats hebben terwijl de schepen type „Kortenaer" nog jonger zouden zijn dan bedoelde gemiddelde levensduur, spreekt ondergeteekende met den meesten klem tegen.

De aanvang van die vervanging zal toch niet eerder mogelijk wezen dan nadat het thans aangevraagde schip voor den dienst beschikbaar zal zijn, hetgeen wel niet vroeger dan in het einde van 1915 zal kunnen wezen; de schepen type „Kortenaer", die in 1894 te water werden gelaten zijn dan dus reeds 21 jaren oud, 1 jaar ouder dus dan de bedoelde gemiddelde levensduur.

II.

Ter verdediging van het rapport der Staatscommissie, waarvan hij lid was, levert de steller in dit gedeelte zijner Nota een critiek op de cijfers, zoodat die door ondergeteekende in de verschillende bescheiden, betrekking hebbende op de aanvrage voor het pantserschip, gegeven zijn. Hoezeer ondergeteekende meent, dat het niet op zijn weg ligt om die critiek opnieuw te gaan bestrijden, acht hij het toch wel gewenscht