VOOK HET DIENSTJAAR 1912.

75

rekent 17 jaar, eveneens van af het op stapel zetten. Juist is intusschen de opmerking', dat vele onzer torpedobooten reeds lang den leeftijd van 15 jaar hebben overschreden, doch dit acht ondergeteekende volstrekt geen bewijs, dat men bij den opzet eener vlootformatie met een levensduur van 17]/2 jaar genoegen mag nemen.

Bij herlezing van hetgeen door ondergeteekende is opgemerkt aangaande de herstellingskosten zal de steller der Nota ongetwijfeld inzien, waarom zijne voorstelling der zaak ondergeteekende niet juist voorkomt. Als basis werd gebruikt de 3 pet., die de Commissie in haar rapport becijferde, -doch welke, verkregen zijnde uit gegevens, hoofdzakelijk betrekking hebbende op reparatiën in Nederland, niet ongewijzigd kan worden gebruikt voor de herstellingen in Indië, waar de materialen duurder zijn en door hooge salarissen van het toezicht houdend personeel ook de algemeene onkosten hooger worden, zoodat ondergeteekende voor de schepen, die in het stelsel der Commissie alle herstellingen in Indië zouden ondergaan, dit percentage meende te stellen op 3,6 pet. Uit de ter beschikking zijnde gegevens volgde, dat het percentage voor torpedovaartuigen + 1,4 maal hooger moet gesteld worden, hetgeen zoude geven + 5 pet. Hoezeer dezerzijds nog niet als vaststaande wordt beschouwd, dat de grootere jagers relatief minder voor herstelling zullen behoeven dan de torpedo&ootew, omdat de jagers met hun uitgebreid machinecomplex en hun lichten bouw, ook zeer veel onderhoud zullen vereischen, werd toch een percentage van slechts 4,5 pet. in rekening gebracht.

Wederom wordt er verder door den steller der nota op gewezen, dat de torpedovaartuigen slechts een klein deel van het jaar varende zullen zijn, en dat een groote besparing zal zijn te verwachten door reparaties te doen uitvoeren door bet personeel der opgelegde booten. Van dit laatste stelt ondergeteekende zich echter al zeer weinig voor, vooral omdat onder de voor een groot gedeelte uit inlanders samengestelde bemanning, die de Commissie op hare jagers denkt, weinig eigenlijke werkkrachten zullen worden gevonden, die voor het verrichten van belangrijke herstellingen te benutten zijn. Maar dat daargelaten, hoe zou men er aan kunnen denken, om als regel te stellen, dat het verrichten van herstellingen aan de eigene bemanning wordt overgelaten, waar zulks in oorlogstijd toch eene onmogelijkheid zou zijn en dus het Marine-Etablissement toch daarop moet ingericht wezen.

De steller der Nota geeft toe, dat 'een fout in de kolenrekening der Commissie schuilt, die hij op ± f 250.000 stelt. Ondergeteekende wil niet terugkomen op de door hem gegeven cijfers, welke steunen op de adviezen der in deze materie meest bevoegde adviseurs, doch hij wil er alleen op wijzen, dat het hem ontgaat, waarom per bemanning zou kunnen worden vol-