voor het dienstjaar 1912. — beraadslaging.

179

dit door de Kamer niet wordt aangenomen, door een achterdeur poogt toch een schip voor Nederland te krijgen. Dit achtte ik niet den royalen weg, dien ik van de Regeering verwacht. En wat voor waarde heeft die geprojecteerde Hollandsche pantservloot?

Bij de manoeuvres werden 6 „Siegfrieds" van „Oostland" op onze kust gesignaleerd en het resultaat is geweest, dat wij het hebben afgelegd. Tegen de 6 „Siegfrieds" van 4100 ton waren wij niet opgewassen. Laat men dan toch dat idee pantservloot loslaten. Het is zoo onlogisch.

Ik laat nu alle détails achterwege, b.v. de gewapende koopvaardijschepen die anderen zich kunnen aanschaffen. En wij dan? zou ik willen vragen. Ik begrijp dit niet. Een gewapend koopvaardijschip is tegen onze torpedovloot uitgespeeld, maar waarom kunnen wij er geen tegenover stellen ? Doch ik zeg, ik laat die détailquaestie van vlagvertoon e.d. ter zijde.

Ik wil alleen nog een woord zeggen over het rapport van den Raad van Defensie. Ik heb tijdens de rede van kolonel Verhey nl. geïnterrumpeerd: dat rapport van den Raad van Defensie is een slap stuk, en dat moet ik even waar maken. Ook, omdat daaruit gedemonstreerd wordt de wijze van bestrijding die de Minister heeft ondervonden en die ik niet kan goedkeuren.

De Raad van Defensie heeft van den Minister gekregen een avant-projet en daarnaast de hoofdeïschen, waaraan naar de meening ' van den Minister een pantserschip van algemeenen dienst zal hebben te voldoen, met verzoek zich over die hoofdeischen uit te spreken.

Nu maak ik natuurlijk de opmerking vooraf, dat het mij weinig regelmatig voorkomt, dat men den Raad stuurt een avantprojet en te gelijker tijd verzoekt om zich uit te spreken over de hoofdeischen waarnaar dit avant-projet is gemaakt.

Men zou naar mijn bescheiden meening hebben moeten beginnen met den Raad te vragen: kunt gij u met deze hoofdeischen, welke mijns inziens moeten gesteld worden aan een schip voor Indië en voor den algemeenen dienst, vereenigen, daarover zoo noodig van gedachten wisselen, om eerst daarna een avant-projet te maken.

Dit is intusschen niet gebeurd.

Nu heeft de Raad zich dus moeten uitspreken over die hoofdeischen en gaat ze achtereenvolgens na. Vooreerst dan de hoofdbewapening.

De Raad zegt daarover: „Met de overwegingen, die hebben geleid tot de keuze van een kaliber van 28 cM. L/45, benevens met die welke betrekking hebben op het aantal dier vuurmonden, kan de Raad zich vereenigen."

Het eerste dus waarop het aankomt, dat wat de waarde van een schip bepaalt, welk kaliber van geschut zal moeten worden genomen, wat hier onder de hoofdeischen te recht als eerste punt wordt opgenomen, de commissie hecht er haar goedkeuring aan.