VOOE HET DIENSTJAAR 1912. — BERAADSLAGING.
201
en 6 torpedobootjagers van 500 ton, als die voortdurend in dienst zijn, en bovendien „De Zeven Provinciën" en 2 jagers in reserve, welke respectievelijk zijn te ramen op 41,2 millioen en 8 millioen, 42,8 millioen voor' aanschaffing en 6,2 millioen voor jaarlijksche exploitatiekosten minder zullen zijn dan noodig zou wezen ingeval torpedomaterieel werd aangeschaft, hetwelk geheel aan de eischen zou voldoen, welke de Staatscommissie daaraan zelf meende te moeten stellen.
Wenscht men dan nog volgens het denkbeeld van de Staatscommissie bij de artillerievloot van de pantserschepen er in tijd van vrede slechts twee en van de torpedobootjagers slechts 8 in dienst te houden, dan worden de exploitatiekosten van de artillerievloot nog verminderd met ongeveer 2,1 millioen per jaar en zijn de exploitatiekosten derhalve 8,3 millioen per jaar lager dan de exploitatiekosten van het door mij aangeduide torpedomaterieel, dat aan de eischen van de Staatscommissie voldoet.
Hoewel ik met nadruk op den voorgrond stel, dat al de hier gegeven cijfers slechts op ramingen berusten, omdat het hier voor het grootste deel materieel betreft, dat wij nog niet bezitten en die cijfers ten gevolge van verschillende omstandigheden, welke de exploitatiekosten kunnen beïnvloeden, nog belangrijke wijzigingen kunnen ondergaan, meende ik, Mijnheer de Voorzitter, er toch de aandacht op te moeten vestigen, wat voor een torpedovloot aan aanschaffings- en exploitatiekosten ongeveer noodig zou zijn, wanneer men daarvoor materieel zou wenschen te bestemmen, dat voldoet aan de eischen welke de Staatscommissie voor een goede torpedovloot noodig acht. Hierbij is op te merken, dat, wanneer men zulk een groot bedrag kan besteden, wij dan ook in staat zijn om een sterkere artillerievloot aan te schaffen en te onderhouden. En nu kan men de kosten van een torpedovloot wel beperken, door daarvoor zooveel minder materieel aan te schaffen, dat een dergelijke vloot in aanschaffing en exploitatie niet duurder zou uitkomen dan de Staatscommissie daarvoor raamde, doch als men de cijfers raadpleegt, blijkt aldra, dat die zeer belangrijke beperking oorzaak zou wezen, dat van het beginsel der Staatscommissie, er een vloot van klein materieel op na te houden, dat wegens zijn superioriteit is opgewassen tegen dergelijk materieel van de groote Mogendheden en dat wegens zijn aantal op vele plaatsen te gelijk in den Archipel zal kunnen optreden, en toch nog overal in groot aantal den vijand zal kunnen ver ontrusten, al bitter weinig zou overblijven.
Voorts vestig ik er in de 3de plaats de aandacht op, dat van de fantastische schuilplaatsentactiek der commissie, om de redenen in de aan de Kamer bekende stukken ontvouwd, naar mijn meening niets zal kunnen komen, waarbij zeker niet het minst het argument gewicht in de schaal legt, dat de bemanning der betrekkelijk kleine torpedovaartigen wegens gemis van comfort en onder den invloed van malaria en mus-