voor het dienstjaar 1912. — beraadslaging.

285

in haar geheel over deze zaak denkt, na al hetgeen in deze Kamer ook daarover is gezegd.

De heer van Wassenaer van Catwijck: Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft een groot gedeelte van het begin zijner rede gewijd aan een bestrijding van de door de commissie voorgestelde torpedovloot. Ik ben in mijn eerste rede op die bestrijding, die wij reeds vroeger van den Minister gehoord hebben, ook met een enkel woord ingegaan, maar ik geloof niet, dat dit nu nogmaals noodig is, omdat dit punt thans eigenlijk niet ter sprake behoeft te komen. Wij hebben hier feitelijk alleen te maken met het voorgestelde schip en niet met andere zaken. Waar de Regeering een onderzoek heeft toegezegd, acht ik het ook niet bepaald noodig op dat onderzoek vooruit te loopen en te zeggen welk resultaat men zou wenschen. In dat opzicht ben ik volkomen „papier blanc".

Wat er zal worden uitgemaakt door het onderzoek weet ik niet en daar heb ik op het oogenblik niet mede te maken. Wanneer wordt uitgemaakt dat wij een slagvloot zullen kunnen betalen, liefst zoo groot als die van een van de groote Mogendheden, zal ik dit, als men er deugdelijke gronden voor aanvoert, met genoegen aanvaarden. Ik vind dit heel goed en zou het gaarne zoo hebben, maar ik hoop alleen dat men, als blijkt dat het niet mogelijk is een vloot te bouwen, die voldoende sterk is om Indië te verdedigen, niet zal vervallen in de fout van te zeggen: wij hebben niet meer geld en dus moeten wij ons tevreden stellen met een vloot van scheepsmodellen, wel iets grooter dan men gewoonlijk modellen maakt, maar toch niet groot genoeg voor het doel. Daar heeft men niets aan, die schepen worden, als het op vechten aankomt, in den grond geboord. De eenige manier om met een vloot van pantserschepen iets tegen de vijandelijke vloot te doen is op hem aan te gaan en hem de gelegenheid te geven op ons aan te komen. De strijdwijze van een torpedovloot is een andere. Met een torpedovloot kan men meer doen dan met onvoldoende slagschepen; maar slagschepen in voldoend aantal en grootte, met hetgeen er bij hoort, zal ik gaarne aanvaarden als wij ze betalen kunnen. De vraag waar het nu om gaat is of wij dit schip moeten aannemen en verder niet. Nu meen ik bewezen te hebben dat 4 van die schepen, met 6 jagers, ingeval wij te doen hebben met een neutraliteitsschender, wien het ernst is en die er opofferingen voor over heeft om een deel van ons bezit in te pakken en te houden te zijnen behoeve, te zwak zijn om hem dat te beletten. Ik laat daar of een torpedovloot dat beter kon doen, maar het is de quaestie of die schepen het kunnen. Ik zeide dat de Minister niet eens gepoogd had te bewijzen, dat zijn schepen daartoe sterk genoeg waren. Dit bewijs heb ik ook nu niet van hem gehoord.

Ik geloof dus bewezen te hebben dat die 4 schepen daartoe te zwak zijn en dus is één schip zeker te zwak. Om nu over