VOOR HET DIENSTJAAR 1912. -

BERAADSLAGING.

21.9

aangevraagde geld beschikbaar te stellen voor den bouw van klein materieel?

Dit gaat dan toch zeker alleen, ook naar de meening van den geachten voorsteller, als de Regeering verklaart, dat zij van het krediet tot dat einde gebruik wil maken. Buitendien zou, gelijk de Minister van Marine laatstleden Vrijdag (bladz. 2208 van de „Handelingen") heeft aangetoond, het wetsontwerp daarvoor moeten worden gewijzigd en de voorgestelde verhooging van de artt. 15 en 22 moeten worden vervangen door een verhooging van art. 16: „Aanbouw van schepen en vaartuigen door particulieren, kosten van vervoer, beproeving, conservatie, keuring en toezicht", vermits het torpedomaterieel niet op 's Rijks werf wordt gebouwd en derhalve niet uit de artt. 15 en 22 zou kunnen worden bekostigd. Maar dan was toch het schip nu geweigerd, evengoed als wanneer het wetsontwerp was verworpen. Waarom dan niet eenvoudig het wetsontwerp verworpen? Dat votum zou zakelijk precies beteekenen wat zulk een votum zakelijk beteekenen moet, n.1. dat nu het geld voor dat doel niet wordt toegestaan. Wordt echter in de motie verklaard, dat aan de beslissing daarover een onderzoek moet voorafgaan, dan kan de. Regeering niet, zoolang dat onderzoek niet is afgeloopen, komen met nadere voorstellen, die eventueel noodig kunnen blijken. Dit bindt geheel noodeloos de Regeering, die door de tot de geheele Regeering gerichte motie niet slechts in het onderzoek, maar ook in de beslissing over het schip betrokken wordt.

De geachte voorsteller en de geachte afgevaardigde uit Utrecht meenen, dat het onderzoek zeer spoedig kan zijn afgeloopen en dat men dan, na afloop van dat onderzoek, zeer spoedig tot doortastende maatregelen zal kunnen overgaan. Ik moet wel aannemen, dat dit aanleiding gegeven heeft tot de opvatting van den geachten voorsteller, dat de Minister van Marine dit uitstel gerust kon aanvaarden.

Opmerkelijk is het, dat verschillende geachte sprekers gemeend hebben bij den Minister van Marine op aanvaarding' van dat uitstel te mogen aandringen, üe Kamer heeft den Minister van Marine daarover gehoord, maar de aandrang is inderdaad even verwonderlijk als opmerkelijk, omdat toegeven door den Minister van Marine het sein zou zijn geweest tot een nieuwen verwoeden aanval, waarbij zijn karakter zou zijn door het slijk gesleurd.

Afgescheiden daarvan, moet de mogelijkheid, in hoeverre het werk spoedig gereed kan zijn, worden onder de oogen gezien. Van den eisch, dat met bekwamen spoed moet worden gewerkt, is de Regeering ten volle doordrongen. Zij zal, deze zaak ter hand nemende, alles doen wat noodig is om spoed te bevorderen, maar tegen de slotwoorden der motie: „aan die commissie op te dragen, binnen een door de Regeering te stellen termijn daaromtrent rapport uit te brengen", heeft zij bezwaar. Zij kan niet a priori op zich nemen de commissie