MEMORIE VAN TOELICHTING.

329

Bestaat er om de reden hier voren reeds vermeld geene aanleiding om bij deze begrooting voorstellen tot aanbouw of van aanvulling te doen ten opzichte van het overige materieel der zeemacht, dat voor de verdediging van Nederland bestemd is, coch moet daarover een woord gezegd worden, omdat het ondergeteekende voorkwam in 's lands financieel belang te zijn dat eene beslissing werd genomen omtrent dat deel van dat materieel dat als geheel verouderd moet worden beschouwd. Daaraan nog kosten van herstelling te besteden of meer kosten van onderhoud dan noodig zijn om dat materieel met het oog op een te geven gewijzigde bestemming of spoedig te verwachten opruiming niet te veel in waarde te doen achteruitgaan, kwam hem toch niet gewettigd voor.

In verband hiermede werd door hem bepaald dat geene reparatiën meer zullen worden verricht aan de pantserdekschepen „Utrecht" en „Friesland".

Deze schepen komen in hunne tegenwoordige bestemming niet meer voor indiënststelling in aanmerking en dienen uit de sterkte der oorlogsvloot te worden afgevoerd. De inventarissen zullen ten meesten nutte van den lande worden aangewend en de rompen met de minste kosten worden onderhouden, totdat omtrent hunne definitieve bestemming eene beslissing zal zijn genomen.

Van dit type van schepen blijven dan nog over Hr. Ms. „Zeeland", welk schip in station is in West-Indië en daar nog geruimen tijd zeer goede diensten zal kunnen bewijzen; Hr. Ms. „Gelderland", in dienst als vormings- en oefeningsschip, even eens in goeden staat; Hr. Ms. „Holland", thans in China ter behartiging van de belangen der Nederlandsche onderdanen; en eindelijk Hr. Ms. „Noordbrabant", waarvan de herstelling weldra zal zijn voltooid. Het ligt in het voornemen de „Holland" na terugkeer uit Indië in 1913 ook uit de sterkte der vloot af te voeren.

Ook de riviervaartuigen „Isala", „Mosa" en „Rhenus", waaraan geen waarde voor de verdediging der bovenrivieren meer kan worden toegekend, komen voor afvoering en opruiming in aanmerking. Het thans in dienst zijnde en te Nijmegen gestationneerde riviervaartuig „Rhenus" zal eerlang uit dienst worden gesteld.

In de oorlogsdiensten waartoe deze vaartuigen waren bestemd kan op andere wijze worden voorzien.

Zoodra de drie thans nog in aanbouw zijnde pantserbooten voor den dienst gereed zullen zijn, wat in de eerste helft van 1913 kan worden verwacht, zai door een tweetal dezer vaartuigen kunnen worden voorzien in de bewaking en verdediging van de vaarwaters in het Zuiderfrontier, voor zoover die aan de monitors „Draak" en „Matador" was opgedragen. Deze geheel verouderde schepen kunnen dan uit de sterkte der zeemacht worden afgevoerd en opgeruimd, evenals de kanonneerbooten „Bever" en „Dog", welke mede voor die verdediging zijn aangewezen.