VOORLOOPIG VERSLAG.

419

Onderricht in het zwemmen.

Gevraagd werd, hoe het staat met de gelegenheid tot oefening in het zwemmen. Men meende, dat die gelegenheid voor het personeel onzer zeemacht in vergelijking met het buitenland vrij schaarsch is en op zich zelf onvoldoende. Zal overleg met de burgerlijke autoriteiten hierin wellicht verbetering kunnen brengen ?

Reëngagement.

Men meende, dat moest worden voorkomen, dat schepelingen, die na beëindiging van hun dienstverband niet voornemens zijn bij te teekenen, kort vóór dat tijdstip naar Indië worden gezonden, en dat in gevallen, waarin dat niet kan worden vermeden, en zij op het tijdstip der beëindiging verlangen naar Nederland te worden teruggezonden, hun de gelegenheid moest worden gegeven tot reëngageeren, indien zij in het vinden van eene burgerbetrekking niet zijn geslaagd, zij het ook dat men bepale, dat reëngagement niet dan na verloop van zekeren tijd kan plaats hebben.

Torpedomakers.

Men meende te weten, dat in het korps torpedomakers de promotiekansen gering zijn en zulks vooral een gevolg is van het in dienst houden van pensioengerechtigden. Bovendien werd plaatsing dezer oudere torpedomakers op fabrieken van aanmaak van nieuw materieel, zooals menigmaal schijnt voor te komen, niet in het belang van den dienst geacht, omdat het spoedig daarop verlaten van den dienst de vruchten van de daar opgedane ervaring aan de marine onthoudt. Plaatsing van jong en bekwaam personeel in die fabrieken zou daarentegen de marine de beschikking geven over grootere vakkennis.

Aldus zouden èn de promotie èn het landsbelang gediend worden door ontslag op den pensioengerechtigden leeftijd.

Andere leden konden met deze zienswijze niet instemmen.

Scheerders, schoen» en kleermakers.

Andermaal werd positieverbetering bepleit van deze categorieën van schepelingen, welke, naar men meende, bij anderen achterstaan, omdat zij den korporaalsrang niet kunnen deelachtig worden. Zoo een rang aan deze categoriën niet kan worden toegekend, behoorde op andere wijze te worden gezorgd, dat achteruitzetting daarvan niet het gevolg is. In de Memorie van Antwoord betreffende de loopende begrooting wordt vermeld, dat in hooger soldij eene compensatie werd gevonden voor de uitsluiting (sedert 1898) van den korporaalsrang. Sommige leden betwistten evenwel, dat daarmede gelijkstelling met andere categorieën van schepelingen verkregen is en vertrouwden dat deze bewindsman niet, als zijn voorganger, afwijzend zou antwoorden.

M.-B. 1912-'13.

27