MEMORIE VAN ANTWOORD.

497

kazerne te overnachten, tenzij ter beoordeeling van den commandeerenden officier, bijzondere omstandigheden of de plaats waar het schip zich bevindt redenen oplevèren om die vergunning in te trekken.

b. Meerderjarige schepelingen beneden den rang van sergeant kunnen, indien zij daartoe het verzoek doen, tijdelijk vergunning krijgen om niet aan boord van hun schip te overnachten, ingeval zij door hun gedrag die gunst waardig zijn en het schip vertoeft op plaatsen, waar gelegenheid bestaat om behoorlijk nachtlogies voor den schepelingen passenden prijs te verkrijgen.

Deze tijdelijke vergunning strekt slechts voor den duur van een onafgebroken verblijf op eenzelfde reede of in eenzelfde haven en behoort dientengevolge voor ieder nieuw of herhaald verblijf op eenige reede of in eenige haven, telkenmale opnieuw te worden aangevraagd.

c. Indien de sub b genoemde schepelingen dienen aan boord van schepen of geplaatst zijn bij diensten, die als regel op eenzelfde plaats vertoeven, strekt die tijdelijke vergunning voor een door den commandeerenden officier vast te stellen onafgebroken tijdsduur, eene maand niet te boven gaande, en kan na afloop daarvan, op verzoek van den belanghebbende, telkenmale met ten hoogste eene maand worden verlengd.

d. Bij uitzondering en zeer bijzondere gevallen kan ook aan minderjarige schepelingen van goed gedrag vergunning worden verleend om niet aan boord van hun schip of in hunne kazerne te overnachten, echter alleen dan, wanneer de commandeerende officier de noodige zekerheid meent verkregen te hebben, dat hij dit met het oog op de plaats, waar de nacht zal worden doorgebracht, kan toestaan.

e. Schepelingen beneden den rang van sergeant, die aan boord van hun schip moeten overnachten, zullen in den regel niet langer dan tot 12 uur 's nachts aan den wal mogen verblijven."

De passagiersregeling voor West-Indië en elders buiten OostIndië is die, welke in den aanhef dezer is genoemd. Ook de commandanten van daar vertoevende schepen zijn bevoegd naar gelang van omstandigheden het passagieren te regelen. Een vijftal exemplaren van hoogerbedoeld aanvullingsblad wordt wederom hierbij aangeboden. l)

Ter voldoening aan het verzoek om de laatste cijfers aangaande het voorkomen van venerische ziekten te vernemen wordt medegedeeld, dat die cijfers in de jaren 1909, 1910 en 1911 bedroegen respectievelijk 816, 641 en 940 voor Oost-Indië, 413, 545 en 487 voor Nederland en 156, 138 en 110 voor WestIndië. Het in verhouding tot de andere jaren lage cijfers voor 1910 in Oost-Indië houdt verband met de afwezigheid van drie

i) Deze ex. zijn ter griffie nedergelegd ter inzage van de leden.