beraadslagingen.

567

legenheid om te slapen moest toch aan boord in orde zijn. Maar wat kreeg men van Minister Wentholt ten antwoord ? Dat een schip een schip blijft, waarmede verband houdt, dat ieder die het beroep van zeeman kiest, zich er op moet voorbereiden, dat het nu eenmaal onmogelijk is om, met het oog op de beperkte ruimte, alles zoo in te richten als het in een woning aan den wal mogelijk zou zijn.

Dit is alweder een van die dooddoeners, waarmede men niets verder komt, waarachter men zijn armzalige houding tracht te verbergen.

Niemand eischt aan boord van een schip hetzelfde comfort als men in zijn eigen woning heeft, maar men mag toch minimale eischen stellen en het zal toch wel een eisch van betamelijkheid zijn, dat men de privaten afsluit, dat men haken aanbrengt, voldoende om daaraan de kooien te hangen en de menschen niet te dwingen op de harde planken te slapen.

Met deze dooddoeners van Minister Wentholt is met goed te maken, dat 9/io der bemanning moet samenhokken in nog niet V* deel van de geheele ruimte van het schip. Dat is een hatelijke verwaarloozing van de gezondheid der mannen, omdat het maar arbeidersjongens zijn.

Indien er inderdaad aan boord aanwezig was patriottisch gevoel, niet maar bij wijze van feestnummer nu en dan als de commandant een speech houdt op den verjaardag van de Koningin, maar het werkelijk patriottisch gevoel, het gevoel van allen samen te werken voor een mooi, heilig doel, — dan zou er ook zijn meer democratische gelijkheid, het te zamen deelen van de beperkte ruimte. Dit zal men natuurlijk weder een dwaas denkbeeld vinden, maar het is toch een van de oorzaken van den ontevreden geest.

Ik kom tot de bespreking van een zeer ernstig voorval, dat reeds geruimen tijd geleden plaats had aan boord van de „Hertog Hendrik" in Juni 1910. Ik zou dit hebben kunnen laten zwemmen - het is het voorkomen van cholera aan boord van dien bodem en de verwaarloozing bij die gelegenheid van de cholera-epidemie — maar ik kan het niet laten gaan. In het Voorloopig Verslag betreffende de begrooting voor 1911 werd de beschuldiging mijnerzijds dienaangaande vermeld en eerst in de Memorie van Antwoord betreffende de begrooting van 1912 kwam het antwoord van den Minister, en ik heb nog niet de gelegenheid gehad om die Memorie te bespreken. Ik doe het dus bij deze en ik doe het ook daarom, omdat alweder hieruit blijkt de geheele geest van verwaarloozing van de belangen van het personeel.

In het Voorloopig Verslag over de begrooting voor 1911 was de klacht geuit, dat aan boord van de „Hertog Hendrik" cholera was uitgebroken in den morgen van 6 Juni 1910, op een dag die bestemd was voor proefstoomen, dat wil zeggen, het zoo heet mogelijk stoken van de vuren, zoodat een schip,