594

MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1918.

minder marinepersoneel tegen dien maatregel is geageerd een verderfelijken invloed op den geest van het personeel moest uitoefenen, is te begrijpen.

Daardoor moest gedurende dat tijdperk worden gewekt een lijdelijke tegenwerking die nadeelig moest werken.

Ik heb hier meermalen betoogd, dat militaire vereenigingen haar nut kunnen hebben en een teeken van leven zijnin de militaire wereld. Ook deze bond heeft nuttig gewerkt, maar hij moet binnen bepaalde grenzen blijven, binnen de grenzen die het militair organisme kan toelaten. Die grenzen zijn overschreden. Een conflict, zooals hier door dezen bond is geschapen is met het maritiem gezag ontoelaatbaar. Stelselmatig zou zoodoende een geest van verwijdering komen die vooral in den dienst ter zee onmogelijk is. Dat de Minister dat tegengaat, acht ik zijn plicht en ik heb de vaste overtuiging, dat als de bond binnen de perken terugkeert of wordt terug gebracht, blijken zal dat het op onze vloot niet zoo treurig gesteld is als men het wel wil doen voorkomen.

Hoe wil de Minister nu aan hetgeen niet goed is tegemoetkomen? Hij wil trachten door op ruimen voet ontslag te verleenen den toestand normaal te maken. Hij zegt in de bekende circulaire, die reeds meermalen is aangehaald, dat alle militairen der zeemacht, die hetzij in geschriften hetzij mondeling aansporen tot handelingen of gedragingen die een lijdelijk of feitelijk verzet beteekenen tegen maatregelen of bevelen, of die de strekking hebben om die maatregelen of bevelen te ontzenuwen, voor ontslag zullen moeten worden voorgedragen; evenzoo zij die aan aansporingen als zooeven genoemd gevolg geven of die zich schuldig maken aan handelingen of gedragingen, die ten doel hebben demonstratie tegen van hoogerhand getroffen maatregelen of gegeven dienstvoorschriften.

_ Het komt mij voor, dat de Minister in deze circulaire met bedoelt de feiten zooals die in het militaire leven voortdurend voorkomen en zullen blijven voorkomen, als het niet nakomen van orders of weigering tot opvolging van bevelen, feiten die ik persoonlijke feiten zou willen noemen. Om die tegen te gaan en te straffen zijn de militaire straf- en tuchtwetten. Ik meen dat de Minister alleen het oog heeft op de feiten die het gevolg zijn van een algemeen vooruit beraamd plan tot lijdelijk of feitelijk verzet tegen het militair gezag. In dezen laatsten zin opgevat* kan het geven van ontslag in het belang van den betrokkene zelf en in dat van het gezag en^ van den dienst bepaald noodig zijn. Het is echter — de Minister zal het niet ontkennen — een wapen dat ruw kan worden gehanteerd en dat zich dan zal kunnen keeren tegen dengene die het hanteert. Wij kunnen hierover echter moeilijk discussieeren; de Minister is de verantwoordelijke man ; hij staat voor de verantwoordelijkheid voor zijn daden ■ wij kunnen die niet met hem deelen, noch die op ons nemen •