606

marinebegrooting voor het dienstjaar 1913.

Laat een parlementaire commissie een onderzoek instellen' opdat men nu eens en voor al wete, welke grieven aan boord inderdaad ongemotiveerd en overdreven zijn, maar welke andere gegrond zijn en behooren te worden weggenomen. En dan verzeker ik den Minister, dat op de vloot weer alles zal zijn pais en vree.

Er is maar één verzekering die ik den Minister niet geven kan. Die verzekering is, dat de menschen van roode smetten vrij zullen blijven. Maar dan moet de Minister zich maar troosten met de gedachte, dat dit nu eenmaal ligt in den geest van den tijd. Zij worden allemaal rood, mijnheer de Minister! Of gij daar hebt een vrijwilligerkorps of miliciens - rood worden zij allemaal, en de eenige toekomst voor de marine is ten slotte niet anders dan een volksmarine.

De heer van Wassenaer van Catwijck: Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigden uit Beverwijk en uit Amsterdam, de heeren Passtoors en Snoeck Henkemans, hebben gepleit voor het behoud van de werf te Amsterdam. Ik zou daartegen in overweging willen geven, dat het groote bezwaar tegen die werf niet is, dat men er met de gebouwde schepen niet uit kan, maar dit - hetgeen altijd zal maken, dat die werf in Amsterdam niet kan werken, juist als men ze noodig heeft - : dat in oorlogstijd, waarvoor' toch alles bij de marine dient, men er niet in kan. Want men zal buitenom moeten komen, en daar zal altijd de vijand wezen. Als dus een schip reparatie noodig heeft, zal zeker die vijand niet toestaan dat het naar Amsterdam komt. Dit is voor mij een overwegend bezwaar, dat mijns inziens niet tegengesproken kan worden. Ik zie niet in hoe men daaraan zou kunnen te gemoet komen,

De geachte afgevaardigde uit Weststellingwerf heeft gesproken over de torpedobooten en gezegd: Ik vrees dat de commissie die nu ingesteld is er weer grootere zal willen hebben dan de Minister voorstelt; daarom wil hij wachten met het bouwen. Maar wij hebben hier een Minister die juist in die commissie zit; die zal dus wel zoo ongeveer weten waar die commissie naar toe wil. Ik geloof dus niet, dat die vrees van den geachten afgevaardigde gegrond is, en ik zie niet in dat dit de reden zou moeten wezen om met bouwen te wachten.

Verder heeft die geachte afgevaardigde ook gesproken over het feit, dat er maar f 3 900 000 is aangevraagd voor aanbouw en, zegt hij: dat is f 300 000 minder dan i,2 millioen en de begrooting is toch hooger dan verleden jaar; men zou denken dat de begrooting lager moest zijn. Ik geloof dat dit niet juist is. Want hij neemt voor de begrooting van verleden jaar hetgeen is toegestaan, maar het is toch bekend, dat er verleden jaar het pantserschip is afgegaan. Dat was ongeveer 2,5 ton minder toegestaan dan gevraagd werd. Als men dus