736

MARINEBEGROOTING

VOOR HET DIENSTJAAR

1913

naar de meening van deze leden te vreezen, dat die titularissen, hoe bekwaam en „up to date" zij bij hunne aanstelling ook mogen zijn, niet zullen ontsnappen aan het euvel, van, met de laren als het ware, te versteenen. Dit klemt te meer nu de techniek zoo pijlsnel voortschrijdt. Wil men van het Departement van Defensie op technisch gebied toch gunstige resultaten verwachten, dan zal het, volgens deze leden, noodzakelijk zijn hiertegen een middel te vinden, bijv. door bij de Manne-Directie in het leven te roepen een soort „Board of Admirality zooals in Engeland, waarin dan de Directeur-generaal slechts eén stem heeft en die verder door qualiteiten wordt aangevuld, zoodat opvolgende dignitarissen voortdurend nieuw bloed en daarmede waarschijnlijk vooruitstrevende ideën (in techmschen zin) in het Marine-beheer zullen brengen. Voor de Oorlogs Directie zoude een soortgelijk College kunnen worden ingesteld.

Andere leden waren onvoorwaardelijk met de verandering ingenomen. ... , , ,

' Zij vertrouwden, dat de vereeniging van de beide takken van defensie onder één Departement zou bijdragen tot nauwere samenwerking tusschen de autoriteiten van zee- en van landmacht en zelfs aanleiding zou geven tot zuiniger beheer.

Vrij algemeen was men van oordeel, dat onder de bestaande omstandigheden, in het bijzonder gelet op de nog niet geeindigde werkzaamheid der Staatscommissie, welke is benoemd bij Koninklijk besluit van 5 Juni 1912, n°. 60, de onderwerpelijke begrooting als een soort crediet-begrooting is te beschouwen.

Materieel.

Men vereenigde zich in beginsel met het voorstel des Ministers om. in afwachting van de voorstellen der bedoelde commissie, en nu dit jaar geen gelden konden worden aangevraagd voor nieuw materieel voor Indië, voorloopig vast te houden aan het bedrag voor nieuwen aanbouw van 4.2 millioen 's jaars en dit bedrag voor een zeer groot gedeelte te besteden voor materieel dat, hoe de voorstellen der Commissie ook mogen luiden, in ieder geval nuttig en noodig zal zijn voor de verdediging van Nederland; terwijl een gedeelte van die som ook door hem aangevraagd wordt om voorzieningen te 'treffen o.a. ter bevordering eener snelle mobilisatie van

de Vlïef' instemming had men gezien dat de Minister den aanbouw vooralsnog tot zoogenaamd klem-materieel, bepeikte.

Eenige leden verklaarden, dat zij zich ook daarom vereenigden met de voorstellen tot aanbouw van klein materieel, omdat zij voor onze defensie groote schepen niet noodig achtten. Immers wat ons vaderland betreft, zou men naar hunne meening toch 'de verdediging bijna uitsluitend met dit kleine materieel moeten voeren; wat Indië aangaat, zou m elk geval het advies van de Defensie-commissie moeten afgewacht worden.