860

DE HOLLANDSCHE REVUE.

Coneto, een puur verzinsel is van Guiccardini. Doch met hoe vrije hand enkele kwanswijs-geleerden de pausen bestrijden om hen slecht te maken, blijkt o.a. hieruit,'dat ten bewijze van de slechtheid der pausen, Dr. Gunning te Leiden nog in 1892 ophaalde, hoe het Concilie van Constanz niet minder dan 72 klachten opgaf tegen Johannes XXIII. Als onze lezer evenwel de bladzijden zoude willen opslaan, welke in deze studie over het Concilie van Constanz handelen, wat zoude hij dan zien: Primo, dat Joannes XXIII nooit een paus, maar enkel een tegen-paus is geweest. Secundo, dat de man door zijne eigene partijgenooten is prijsgegeven. Tertio, dat het Concilie van Constanz eerst in zijn veertiende zitting een wettig Concilie werd, toen Joannes XXIII reeds was afgezet. Quarto zouden wij er bier nog kunnen bijvoegen, dat er naar kardinaal Hefele's studie, volstrekt de 72 klachten tegen den ongelukkigen Joannes, niet alle steekhoudende klachten waren.

Tegen deze „zoogenaamde vrije hand" nu, om op rekening van de pausen te boeken, wat op rekening van niet-pausen komt, maakt pater Bots bezwaar en doet hij eene waarschuwing hooren.

Voor het overige krijgen we dan nog twee gedichten van J. de Ras, en een „essay" van pater J. Ruijter over het onderwerp: „Eerbied voor de Dooden".

DE WEDERLANDSCHE SPECTATOR.

Onder de vele artikelen van onderscheiden aard, uit de laatste vier afleveringen van den „Spectator" troffen we er een aan van den heer H. Brugmans, dat onder den titel van „Blauwe idealen" een werk vau John R. Dos Passos („The Anglo-Saxon century and the unification of the English-speaking people) bespreekt. Wat die idealen van Passos zijn, vernemen we uit de volgende aanhaling uit dit opstel:

Wat hij wil, is de belichaming van de hoogere volkseenheid van Engeland en Amerika in eenige uiterlijk waarneembare en bij de wet door beide landen vast te stellen kenteekenen. Zijn eerste voorstel is de schepping van een gemeenschappelijk burgen-echt, d. w. z. dat Engelschen in Amerika en Amerikanen in Engeland en zijn koloniën niet alleen dezelfde burgerlijke, maar ook dezelfde staatkundige rechten zullen bezitten als de burgers van het land. Dat is wat de Grieken isopoliteia noemden, een verhouding, die krachtens verdragen tusschen tal van staten en steden bestond. Een nog nauwere aaneensluiting zou worden geschapen door het tweede voorstel van mr. Dos Passos, dat bedoelt te komen tot een economische eenheid; tusschen Engeland en al zijn koloniën en de Vereenigde Staten zou volkomen vrijheid van handel en verkeer bestaan, gelijk die thans onderling tusschen alle staten der Unie vastgesteld is. Ten derde zou eenheid van munt worden ingevoerd, gelijk die thans in de staten der Latijnsche muntunie of nog beter in die van het Duitsche Rijk bestaat. Dan zou

op de eenheid van munt die van maat en gewicht moeten volgen. Ten vierde zouden alle geschillen tusschen de beide contracteerende mogendheden in het vervolg moeten worden beslecht door een permanent speciaal Hof van Arbitrage.

Verder wil Dos Passos, ter bereiking van zijn doel, Canada nog bij Amerika voegen! De hèer Brugmans komt dan tot de volgende slotsom:

Deze en dergelijke idealen — verklaarbare en ook respectabele idealen — vinden zoowel in Amerika en Engeland weerklank. In één opzicht ware het wenschelijk, dat de praktische politiek een weinig ten minste met deze idealen overeenstemde: welk een tegenwicht tegen het steeds machtiger wordende Rusland zou het vereenigde Amerika en Engeland vormen! Maar ook — welk een druk op de overige wereld! Daarom is het voor de minder machtige staten van belang de ontwikkeling dezer denkbeelden met belangstelling, maar voorloopig zonder vrees gade te slaan. Thans zijn zij nog niets meer dan blauwe idealen.

Dezer dagen brachten de nieuwsbladen het sensatiewekkende bericht (zie N. Rott. Ct. van 29 Nov., le blad, D.), dat, niettegenstaande de demonstralie van onze regeering, op Tabanan nog het gruwelijk gebruik der weduwen-verbranding plaats gehad heeft en dat ons goevernement maatregelen neemt om den hoon, het Nederlandsche gezag aangedaan, te straffen.

En nu deelt de heer W. Caland uit Utrecht in den „Spectator" van 19 December het een en ander mee over „ Weduwen-verbranding", waaruit we o. m. vernemen, dat zeeën „geloofsartikel" voor de Hindoes is.

De eigenlijke zin van dit gebruik, zoo schrijft hij, is niet de behoefte der weduwe om van haar rouw en aanhankelijkheid blijk te geven, wat thans de opvatting is; het had een meer materialistischen zin, en wel denzelfden zin, dien het koppensnellen der Dajaks heeft of het in Homerus vermelde feit, dat op Patrokles' brandstapel geworpen worden de vier sterknekkige paarden, de negen huishonden, die den overledene toebehoord hadden en ook de lüken van twaalf te dezer gelegenheid gedoode Trojaansche jongelingen. Denzelfden zin heeft het, wanneer den doode medegegeven wordt alles wat hij bij zijn leven in gebruik had, bij de Hindoes zijn offergereedschappen, bij de oude Germanen zijn strijdros. Immers de ziel of de essentie van al het hem meegegevene volgt hem in gene wereld: het zal ook ginds hem ten dienste staan. De weduwen-verbranding is dus uitvloeisel van een algemeen menschelijk denkbeeld en daar de door de Duitschers zoogenaamde „Grabnachfolge" ook aangetroffen wordt bij de oude Denen, bij de Herulers, bij zekere Russen van Germaansche afkomst, bij de oude Slaven, Skythen en zekere Thracische stammen, is zij hoogstwaarschijnlijk algemeen gebruikelijk geweest en wellicht ook door onze eigene voorvaderen in praktijk gebracht.