HET BOEK VAN DE MAAND. 869

Utrechtsene Dom gelegen en de helmdaken aan de transepten der Sint-Nicolaas te Kampen en der Eusebius te Arnhem.

De romaansche en gothische bouwwerken hebben voor elke streek een eigen karakter; die variëteiten, om ze zoo te noemen, zijn afwijkingen van eenzelfde type, niet het resultaat van de evolutie van verschillende typen.

Wanneer dus een poging tot esthetische waardeering gewaagd wil worden, dan komen ter vergelijking in de eerste plaats de Hollandsche kerken benoorden de Maas in aanmerking.

In uitwendige versiering staat de Sint-Bavo vrij wel onderaan; het meest geornementeerd nog zijn de in 1890 en 1894 gerestaureerde transeptgevels, waarvan in den Zuidelijken een SintBaafsbeeld, het eenige beeld, dat het gebouw nog vertoont. Deze ornementatie is echter vrij wat nuchterder dan die van de transeptgevels der naburige Sint-Pankras te Leiden, welke blijkbaar veel meer onder Vlaamschen invloed staan.

Bovenaan daarentegen staat de Haarlemsche Sint-Bavo in haar toren. Artistiek, konstruktief en kunsthistorisch is deze inderdaad een eerste-rangs werk, al moet worden toegestemd dat zij, getoetst aan waarachtige logika, niet gebillijkt kan worden.

Reeds merkte de heer Enschedé op, dat in plaats van een Westelijken toren een dakruiter van ongemeen forsche afmetingen gebouwd werd op de kruising van middenbeuk en transept. Door deze zooveel grooter te kiezen dan elders gebruik was, bewees de ontwerper voor zijn taak als artiest berekend te zijn; daarvan bewust of onbewust redde hij het esthetisch evenwichtsbeginsel, dat in elk bouwwerk, dat werkelijke kunst is, valt aan te wijzen. Maar daarmede werd tegelijkertijd deikerk dit eigenaardige silhouet gegeven, dat haar een gansch bizondere plaats geeft in de rij onzer Nederlandsche gothische godshuizen. Eigenaardig werd dit door de visschers te Zandvoort nog een 25 jaar geleden gekarakteriseerd, door het gebouw Jan met de hooge schouders te noemen.

„Waarom kan dit superieure bouwwerk getoetst aan de waarachtige logika, niet gebillijkt worden'?", zoo vraagt de heer Enschedé dan. En zijn antwoord luidt: „omdat dekonstruktievewaarheid zich niet meer bloot geeft in de versiering." De ontwerper heeft z. i. in de eerste plaats een dekoratief werk willen scheppen, zonder te vragen of de ornementatie wel een noodzakelijk gevolg was, en dat uitsluitend, van de konstrukfie. Vrij wat versieringsstukken kunnen z.i. gemist worden, zonder dat de toren-bouwkunde — hier gebruikt als tegenstelling van bouwkunst — te voorschijn komt. De toren der Sint-Bavo is in de eerste plaats dekoratief gedacht en uitgevoerd. Plus royaliste que le roy is de Keulsche Dom, waar de konstruktieve waarheid bijne verduisterd en het gebouw door een chaos van lijnen omhuld is; hier is door Hollandsche epigonen het¬

zelfde gedaan, maar — en daarin ligt voor hem het groote verschil — op een oogenblik, dat op de gothiek door de renaissance een aanslag gepleegd werd, waarin de laatste de winnende partij zou zijn.

Behalve deze toren is er dus uitwendig aan details niets dat de kerk boven andere verheft; zij spreekt alleen tot ons door haar afmetingen en verhoudingen.

Datzelfde is voor hem eveneens het criterium van het inwendige. Het streven naar vrije ruimte, dat onze oude kerkbouw in spitsbogenstijl onderscheidt van de bouwwerken van andere landen, is te Haarlem wel tot het uiterste doorgevoerd en wel zonder afbreuk te doen aan de esthetische schoonheid. Want ook hier moet die schoonheid niet gezocht worden in de finesses van profileering of in skulptuur, wel in het algemeene beloop deilijnen.

De Symboliek.

Het is wellicht niet onwenschelijk, al is het met eeu paar woorden, te zeggen, wat symboliek is, en welke beteekenis er in den roomsch-katholieken ritus aan gegeven wordt. Het is 't zuiverst gezegd door Adrien Remacle: „Le symbolisme c'est la recherche de l'inconnu par le connu, du non humain par Vhumain'. Duidelijk is het, dat de katholieke kerk het symbool met beide handen aangreep om in het Godshuis het onzienlijke onder tastbare vormen te brengen: immers de Kerk is het emblematische beeld van den Hemel, van den Rechtvaardige, van de Eene Heilige Katholieke Kerk.

Er ontwikkelde zich in de middeleeuwen een scholastiek, waarbij tot in bizonderheden de symboliek van de stof in aansluiting met de kerkleer geregeld werd.

In dat stelsel is de druif het kenleeken van Christus, van het onbloedige Misoffer. Vandaar dat dit symbool te Haarlem zeer eigenaardig in en aan het koor is aaugebracht. Heeft bovendien Jezus zich zelf niet vergeleken met den wijnstok ? Ego sum vitis vera: el Pater meus agricola est, ego sum vitis, vos palmites (Joes, XV 1, 5.).

Nog op een ander plaats wordt de druif gevonden en wel op een sluitsteen van het gewelf in den koortrans. Het is misschien opmerkelijk, dat een andere sluitsteen daar ter plaatse een pelikaan laat zien, die eveneens voorgesteld wordt door den koperen lutrijn, van oudsher in het priesterkoor staande. De heer Enschedé noemt dit opmerkelijk, omdat hij het voorshands slechts als een bloote toevalligheid beschouwt, dat van de beide rederijkerskamers te Haarlem de eene met den pelikaan en de andere met de wijngaardrandranken blasoeneerde. Indien het waar is, dat de eerste in 1503 zich konstitueerde, is aan een verband in deze niet te denken.

Vroeger reeds noemde de heer Enschedé als