CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

11

hem een Berlijnsch impressario; het moest een Europeesche tournee worden. Hij nam het aan maar wilde dan ook werk van andere Russen laten hooren en bepaalde met Rimski-Korsakow, Ljadow en Glazounow alvast het programma voor Parijs. Hij beraamde meteen memoires, die verkeerde berichten zouden voorkomen. Maar er mee bezig duchtte hij twistgeschrijf en zag van 't publiceeren, tevens van 't verder opstellen af. Zoo hebben wij helaas alleen den proloog en de hoofdstukken Leipzig, Hamburg en Berlijn.

Ik zou graag iets navertellen van de wederwaardigheden, hoe zijn niet zeer te roemen, daarom N. genoemde concertagent hem op de doorreis haast tot een welkom in Duitschland had aangerand met een recIame-Frühschoppen, waarvoor hij, door 't ochtendblad verwittigd, zich schuilhield; hoe hij te Leipzig onder bijna Russisch winterweer met een quasi-Russische slee werd binnengehaald in echt-Russische gezelligheid van de Brodski's; hoe de laatste dag er bij 't ochtendkrieken begon met een aubade militaire, te zijner eer door den zoo prachtig als een generaal uitgedosten kapelmeester Saro gegeven op de hotelbinnenplaats en achter vele ramen aangehoord door neerglurende wakkergeschrikten, wier gemoedsstemming hij, vroeg vertrokken, niet te weten kwam, en hoe vroolijk de nacht werd te Hamburg, waar ook de menschen van de plechtstatigste, verantwoordelijkste posities wel voortdurend wat aan den boemel schenen. Nog liever ging ik iets excerpeeren over orkestrepetities waar zijn beklemming hem losliet zoodra hij de goede verstandhouding op de gezichten zag, en over uitvoeringen van zijn hem opgedrongen Ouverture 1812, die hij gaarne had geweigerd, overtuigd van haar middelmatigheid en ongeschiktheid voor niet-Russen, zijn pianoconcert, dat ondanks Wassily Sapelnikow's meesterschap den Hamburgers niet beviel, hemzelf trouwens ook maar half, daar hij zijn

instrumentatie toch al te luidruchtig en op effect berekend vond, zijn vioolconcert, waarvan hij nog slechts een onvermoed effect door een hem te Rome toevallig in handen gekomen nummer van de Neue freie Presse kende: Brodski had het te Weenen gespeeld en Hanslick het bestaan van kwalijkriekende muziek doen ontdekken; nu verheugde Halir hem ermee; zijn suite voor strijkinstrumenten, zijn derde voor vol orkest, zijn Nic. Rabenstein-gedachtenistrio dat hij van Siloti Halir en Schröder evenals zijn eerste Kwartet van Petri's ensemble hoorde bij den Liszt-Verein in het oude Gewandhaus, op het podium geplaatst met Edvard en Nina Grieg, die voor zijn kinderen werden gehouden, want zij leken uit de verte nog jong en hij was grijs en grijsaardachtig. Het allerliefst gaf ik verslag van ontmoetingen — met personen ook die velen onzer heugen; genialiteitswaarnemingen — juister dan hij beschreef denkelijk niemand Nikisch' met minimale gebaren uitgeoefende wondermacht; erkentenissen van zielsverwantschap — ontroerend is zijn blijheid om Grieg's kunst en hartelijk meevoelen. Maar wij moeten ons beperken tot een paar gevallen waarin een vroeger door hem gezegd oordeel gewijzigd was. Hij vond nu Verdi's oorspronkelijkheid ook door Wagner niet verminderd. Over Brahms legde hij rekenschap af, hoogachting betuigend en ijverig motiveerend. Als Rus kon hij dien anders geaarde, voor hem eigenlijk melodielooze, die blijkbaar schuwde tot het hart te spreken, niet liefhebben, hoezeer hij had gepoogd het te leeren. Maar het essentieelste was hem geopenbaard, want hij gewaagde van kuischheid.

Nog twee kenmerkende trekken moet ik vermelden. Het zingen der Leipzigsche „Thomaner" maakte hem bedroefd, want hij had altijd gedacht dat geen kerkkoren beter waren dan de Russische. Van Berlijn kon hij niet opgewekt praten: hij werd telkens herinnerd aan den vroeg ge-