CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

131

weekheid en zuiverheid bezit. Het vertrouwen van den leerling in de nieuwe methode zal gevestigd zijn, zoodra hij bemerkt, dat aan zijn verlangen naar een duidelijken methodischen gang is voldaan en dat hij vanaf de eerste les tot aan de laatste, de groei van zijn stem kan controleeren, wanneer de kundige en nauwkeurige leiding van zijn leeraar hem op weg helpt. Maar noch anatomische kennis, noch nabootsing alleen is hiertoe voldoende.

Datgene, waarvan verdere hulp kan worden verwacht, is geen wetenschappelijke kennis in den strikten zin van het woord, maar een, door ervaringen aan het eigen stemorgaan gedurende de zangstudie verkregen inzicht en draagt dus meer een psychisch-intuïtief karakter.

In de eerste plaats leg ik er steeds weer nadruk op, dat de vorming van mannelijke en vrouwelijke stemmen, hare ontwikkeling vanaf het allereerste begin, moet uitgaan van den koptoon. Het is absoluut onmogelijk het strottenhoofd volkomen meester te worden om alle spieren van het stemorgaan te ontspannen en aldus aan de stem de weekheid en het uithoudingsvermogen te geven, dat in staat stelt aan alle denkbare artistieke eischen te voldoen, zonder dat het kopregister beheerscht wordt.

De waarheid van hetgeen wij hierboven beweerden wordt bewezen, door waarnemingen aan de stemmen van de grootste kunstenaars en hierna zal iedereen ons moeten toegeven, dat het begin van de drievoudige taak, welke verricht moet worden bij den opbouw eener stem, bestaat in het zoeken van den koptoon. Jeugdige en donkere (d. w. z. reeds met koptoon aangevulde) stemmen vinden dezen heel dikwijls zonder eenige moeilijkheid, vooral dan, als er geen studie aan is voorafgegaan en zij den glottisslag hebben vermeden. Doch de ervaring heeft geleerd, dat zangers, die het foutieve borstregister hadden ontwikkeld over den geheelen om¬

vang, zonder de schitterende ontwikkelingsmogelijkheden te kennen welke aan een op het kopregister opgebouwden stem open liggen, zich den koptoon slechts met de grootste moeite eigen maakten.

Onzekerheid en verwarring omtrent hetgeen men eigenlijk onder koptoon verstaat maken het bijna onmogelijk, er voordeel uit te trekken. Wanneer wij willen omschrijven, wat men onder koptoon moet verstaan, kunnen wij zijn eerste kiem indentificeeren met de „fistel", waarvan de resonans echter systematisch tot een bepaalde grootte moet worden opgevoerd. Daar in de meeste gevallen de „fistel" op de lage tonen der scala niet aanwezig is, moet door stemonderzoek worden vastgesteld, welke tonen het meest geschikt zijn om het echte koptimbre te ontwikkelen. Meestal heeft men meer succes met het vinden van den koptoon, naar mate hooger in de scala wordt begonnen.

Tusschen de borststem en het absolute kopregister (Fistel) (n.1. het kopregister dat niet door passende oefeningen omgevormd is tot een register met verbazend versterkte resonance) bestaat een opvallend onderscheid in timbre, als het ware een klove, welke nooit overbrugd schijnt te kunnen worden. Het is door dit verschijnsel, dat de meeste leerlingen (welke liever willen zingen met een stem van kleinen omvang en dik timbre, dan zich toe te leggen op het spinnen van den adem en van den toon) ontmoedigd worden en een methode van stemvorming opgeven, waardoor kunstenaars als Caruso, Bonchi, om slechts de grootsten te noemen, hunne sublieme wijze van toonvoortbrenging hebben bereikt. De argwaan van de leerlingen neemt toe als zij bemerken, dat ingevolge dezer methode hunne hooge tonen, welke vroeger met borststem gevormd werden, d.w.z. met inspanning en hierdoor vermoeidheid veroorzakend, nu dun en van bijna vrouwelijk timbre zijn, indien niet lang genoeg geoefend wordt. In tegenstelling met hunne