216

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

stukken zoo uit het lid gerukt zouden worden.

Het geheel misschien als een naballet na een middelmatige operavoorstelling, zooals in Frankrijk en Italië wel gebruikelijk is, zeer aannemelijk. Maar hier? L'idée picturale, de zelfstandige kunstuiting van hooge orde, het nieuw-ontgonnen terrein, de artistieke eenheid, wat hebben we al niet moeten lezen over de grondslagen van deze nieuwe kunst!

Welk een bespotting!

Doch het ergste was wel de hoofdschotel „le mariage d'aurore." Een klassiek ballet! Goed, maar voor nog geen twee jaar nieuw uitgevoerd. Men wilde er den ontwerper Petipa, balletmeester van de Keizerlijke Opera te Petersburg bij diens honderdjarigen geboortedag meeherdenken. Goed. Wil men daarin de „idéé picturale'' verwezenlijken, dan bereikt men dat toch niet door de smakeloosheden van anno 1860 opnieuw te copieeren. Wilde men dit zinlooze balletproduct werkelijk nieuw leven inblazen ■— het is me onbegrijpelijk, waarom; was er dan niets nieuws meer? — dan waren er twee mogelijkheden: gee^ een geoutreerd, een, laat ik zeggen sarcastisch beeld van de wijze waarop men dit ballet voor vijftig jaar zal hebben gegeven, doch doe dit bewust en met smaak, of moderniseer het geheel en toon, wat er met een oud gegeven nog kan worden bereikt, wanneer men het stijlvol, karaktervol en versoberd geeft. Hier was noch het een, noch het ander. Wat nu de regie betreft: het gegeven is onbenullig, maar welk een onbenullig metteur-en-scène! Wat we te zien kregen bleek één bedrijf uit het avondvullend werk te zijn: ter eere van het huwelijk van Aurore krijgen we een feestelijke vertooning. De bruilofstoet komt op, de aanwezigen groepeeren zich in een hal ven cirkel, het stereotiepe operaaspect, en de voorstelling begint: een juffrouw springt, danst haar solo, nog een juffrouw en nog een juffrouw, eenige en¬

sembles, een paar allegorietjes, algemeen gedans en de lange acte is ten einde.

Dit is dan toch zeker wel zoo iets als de tentoonstelling van een reeks nummers zonder verband, die in het programma als karakteristiek voor het „oude" ballet gebrandmerkt worden en waarvan Diaghilew de verlossing zou hebben gebracht!

En nu de „idéé picturale." Decors en costumes van Alexandre Benois. Benois is een bekend modern kunstenaar, die o.a. met Strawinsky samen het scenische gegeven van „Petrouschka" samenstelde en voor dat werk ook de decors en costumes ontwierp. Ik heb mij de oogen uitgewreven. Om te beginnen de disharmonie tusschen het groene achterdoek, de voorstelling van een geschoren haag, en de costumes en requisieten. En geen gewilde disharmonie, uit de fantasie van een modern experimentator ontsproten — wat zouden we voor zoo'n beetje disharmonie dankbaar zijn geweest! — neen, de ouderwetsche, tamme, gedachtelooze tooneelleelijkheid. Zoo ook in de costumes — die natuurlijk niet alle even groote gebreken toonden — ik herinner me echter tegenstellingen van rose en bordeauxrood bij een mannencostuum, style grand' opéra, ik denk aan blauwe pages met zilveren loovertjes, zoo weggeloopen van den troon van König Heinrich in Lohengrin, misschien hadden ze ook bij Kees van der Linden „Maakt plaats voor Elsa van Brabant" geroepen, of hadden ze het kunnen doen zonder onaangenaam op te vallen. Het geheel als de slotscène van een opera, tijdperk tweede helft achttiende eeuw, in scène gezet zooals een niet geheel van smaak ontbloote regie het heden ten dage in een Duitsche provinciestad zou ten tooneele brengen. We kregen in dit ballet een paar sprookjesallegoriën — ik sprak er reeds van — tamelijk zouteloos, al waren ze tienmaal „composéespar Madame Nyinska". Dit tusschenspelletje gaf echter de gelegenheid eenige meer fantasievolle costumes te genieten, ont-