40

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

De moeilijkheid ligt hierin, dat de componisten weliswaar er groote waarde aan hechtten dat de tekst juist over de noten verdeeld werd (speciaal van Josquin is dit door Coclicus, zijn leerling, die het in zijn Compendium musices vermeldt, bekend), maar erop rekenden dat dit den zangers gerust overgelaten kon worden, daar de kennis der tekstverdeeling tot het elementaire muziekweten behoorde en dus den tekst slechts slordig neerschreven. Werden de composities gedrukt zoo werd dit nog erger, daar reeds technisch de mogelijkheid dikwijls niet bestond den tekst op de juiste plaats te drukken, daar tekst en noten niet gelijktijdig gedrukt werden. De zorg die verschillende drukkers aan de plaatsing van den tekst besteedden is ook ongelijk, zoo heb ik b.v. opgemerkt dat de drukken van Susato in Antwerpen in dit opzicht veel betrouwbaarder zijn dan die van Phalesius in Leuven.

Voor Josquin komen evenwel meer handschriften dan drukken in aanmerking en manuscripten zijn meestal zorgvuldiger in zake tekstverdeeling dan drukken, ja, de overeenstemming van meerdere handschriften in dit opzicht kan het noodzakelijk maken een tekst anders te onderleggen dan volgens de regels juist zou zijn. Ik neem aan dat dit o.a. het geval is bij het eerste Motet van de zevende aflevering waar reeds dadelijk de eerste lettergreep van het woord „alma" door een pauze in twee helften verdeeld wordt

een juiste en aesthetisch bevredigende tekstverdeeling te komen, bracht Arnold Schering ertoe een werk te schrijven waarvan reeds de titel opzien baren moest: „Die Niederlandische Orgelmesse im Zeitalter des Josquin" (Leipzig 1912).

Tot 1912 had men gemeend dat de perioden van Ockeghem, Obrecht en Josquin zuiver vocaal geweest waren. Schering, zooals reeds uit den titel van zijn veelbesproken werk blijkt, kent het instrumentale karakter een groote rol toe. Aan een mis van Josquin demonstreert hij zijn bewering dat deze missen door een éénstemmig zangerskoor, dat den Cantus firmus zong, voorgedragen werden, terwijl het orgel (resp. blaasinstrumenten) de andere stemmen voordroeg. Hier en daar traden solozangers op die woorden, die de cantus firmus niet bevatte, brachten, terwijl anderzijds heele gedeelten op het orgel alleen gespeeld werden. Hij wijst op de ongelijkheid der verschillende stemmen, den buitengewonen eenvoud van den cantus firmus, de ongeloofelijke moeilijkheid, zoowel rhythmisch als wat de melodische lijn aangaat, der andere stemmen en meent dat men de prestaties van het middeleeuwsche koor niet laag genoeg schatten kan en komt tot het opstellen van vier principen volgens welke men het vocale of instrumentale karakter bepalen kan. Deze zijn in het kort de volgende: 1. het overschrijden van den natuurlijken

omvang der stemmen;

£4 . = =io -- - - = j, =. . ^ g§

al~ ------------------ - ma(?)

wat niet alleen volgens de regels maar ook aesthetisch een fout is, die hier evenwel op rekening van den componist, niet op die van den uitgever te schrijven zijn zal.

Met de vraag naar de verdeeling van den tekst betreden wij een zeer gevaarlijk gebied. De buiteng ewone moeilijkheid om bij composities van deze oude meesters tot

2. voortdurend inbeslagnemen zonder pauzen van een stem;

3. overtreding der voor de klassieke vocale zetting geldende regels (talrijke sprongen, zeer lang gehouden noten, talrijke syncopen, binden van lange tonen aan korte, meiismen, coloratuur, passages, sequensvorming);