42

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

beschouwen; wanneer een Chronologie van Josquins werken mogelijk was zou misschien blijken, dat de rijpere werken van den meester zuiver vocaal waren.

(Wordt vervolgd.)

mmmamsmummmmmmmmmtmmmmmmwam m

Boekbeoordeeling

door

ARN. DRILSMA.

Ovver Geluidsleer, Anatomie en Physiologie, toegepast bij het onderricht in het Vioolspel, door Addenda.

Wetenschap, Hulpwetenschap en Schijnwetenschap!

Welken tak van Kunst of Wetenschap men ook beoefent, steeds zal men aangewezen zijn om, ter verkrijging van een duidelijk begrip of juist inzicht van het te beoefenen vak, de hulp van een anderen tak van kunst of wetenschap te moeten inroepen. Zeer terecht spreekt men dan van hulp-wetenschap. Dat het een eisch is voor vioolspelende- of vioolonderricht gevende menschen, dat hij de Anatomie en Physiologie van den mensch, de Geluidsleer en de Scheikunde als Wetenschap moet beoefend hebben, zal wel niemand willen beweren.

De vraag, of het nuttig en dus wenschelijk is, iets dezer wetenschappen in ons op te nemen, om, als hulpmiddel practische diensten te kunnen bewijzen, moet bevestigend beantwoord worden. Doch deze kennis moet ons niet in den vorm van wetenschap, doch als nuttige wenken toegediend worden en voor zoover ze van wetenschappelijken aard zijn, hebben we die kennis op gezag aan te nemen, om als aanvulling van onze onontbeerlijke intuïtie dienst te kunnen doen.

Wij mogen en moeten niet het „air" aannemen van een kennis te bezitten, die in haar wezen slechts schijn is. Om ons te ontwikkelen is „verdiepen" beter dan „vermeerderen". In aanmerking genomen de

vóór-opleiding, die onze veeleischende muziekstudie (niet alléén vioolstudie) is voorafgegaan, geeft het boekje als hulpwetenschap te veel en natuurlijk als wetenschap te weinig. De inhoud zal door zeer velen niet geleerd kunnen worden en men zal zich toch o, zoo geleerd wanen, als men het gelezen heeft.

Het Hoofdstuk over de Geluidsleer is, op zich zelf, wel waard door eiken ernstigen muziekbeoefenaar gelezen te worden, doch of de inhoud, gesteld, dat deze goed verwerkt is, veel zal bijdragen, om mooier viool te spelen of te doen spelen, is zeer twijfelachtig, vooral als ik denk aan het elementair onderwijs in het algemeen en aan cursus-onderricht in het bijzonder.

Op Hoofdstuk II: Beschrijving van eenige onderdeden van het menschelijk lichaam is hetzelfde van toepassing als op het vorige: voor practische doeleinden een te veel, dat schaadt.

Bij Hoofdstuk III komen we meer op het dagelijksch gebied, waarmee we dus meer vertrouwd zijn. Hier mis ik echter een bespreking over de soort der snaren. Koper- of zilveren G; darm- of aluminium D, darm of stalen E. De voor- en nadeelen dezer verschillende soorten. De druk, die een stalen E-snaar op kam en bovenblad uitoefent, en de invloed hierdoor op den aard van den toon van het instrument.

De schrijver heeft hier een mooie gelegenheid laten voorbijgaan om met wis- en natuurkundige wetten voor den dag te komen, evenals het terrein der Scheikunde niet betreden is, door het achterwege laten van een verhandeling over het lak der viool en het goede onderhoud er van. En dan ontbreekt één opmerking in IV en wel deze, dat door het juist aanwenden van één bepaalden goeden stand of goede houding, tal van andere goede daaruit van zelf noodzakelijkerwijs, voortvloeien. Deze